Hij zat in een elektrische rolstoel op de stoep bij het kruispunt, een donkerblauwe deken over zijn benen. Zijn weinige haar was netjes naar achteren gekamd, zijn jas had hij hoog dichtgeknoopt. Het was fris. De wolken joegen achter de zon aan terwijl de auto’s op de drukke weg voorbijreden. Stopten voor het verkeerslicht. Optrokken, langsreden.
De man volgde de auto’s alsof hij toeschouwer bij een spannende race was. Stoppen, rijden, rijden stoppen.
Af en toe werd zijn aandacht even afgeleid, als het fietsstoplicht groen werd. Dan kwamen de fietsers van de ene kant van het kruispunt naar de andere kant. Snel, snel, de auto’s wilden door.
Een stel jongens wachtte aan de overkant op hun fiets. Nat haar, blote voeten op de trappers, een surfplank onder hun arm. Ze droegen wetsuits. In dat grijze, glanzende rubber leken ze wel gespierde, soepele zeehonden.
Het fietslicht werd groen, de jongens fietsten de weg over, pal langs de man in zijn rolstoel.