De bomen zijn nu bijna kaal. Na de harde wind van de laatste dagen is het hard gegaan. Een enkel blaadje houdt zich nog hardnekkig vast. Hangt aan zijn vingertoppen, voelt het houvast wegglippen – een windvlaag – en daar gaat ook dat laatste eikenblad. Op een berg andere dorre bladeren, die straks met loeiende bladblazers worden weggeblazen.
De takken – leeg zonder enige omhulling – steken zich als gespreide vingers naar de wereld uit.
De bast van de bomen is donker, zwart bijna – nergens een zweempje groen te bekennen. Wat raar eigenlijk, die kaalheid. Juist nu het kouder en onbarmhartiger wordt, missen de bomen elke bescherming. Nog geen blaadje staat tussen hen en de koude winterwind.
Daar is ergens een fout gemaakt, lijkt het wel. Kaal en ongekleed moeten ze het koudste seizoen trotseren. Arme bomen – je zou ze een wintersjaal om willen doen.