De vakantie is voorbij: ik merk het als ik ’s ochtends naar het station fiets. De afgelopen weken had ik het fietspad voor mij alleen, nu is het een file van dames met pumps op de trappers en kantoortassen onder hun snelbinders, vaders in pak met kinderzitjes achterop, kinderen op weg naar school die weigeren om zo’n uncool regenpak aan te doen, hoe nat het ook is. En heel veel bakfietsen.
Ook de violist in het park is weer terug, een teken dat het gewone leven echt weer is begonnen.’s Ochtends staat daar altijd voor kantoortijd een man met zijn viool, bladmuziek op een bank. Als ik langs fiets, hoor ik flarden van sonates, een stuk Vivaldi, een toonladder. Misschien kan hij thuis niet oefenen, is het daar te gehorig. Het park is zijn studio, alleen als het heel hard regent is hij er niet. In de zomer is hij in overhemd, in de herfst draagt hij handschoenen zonder vingers. Op de stoet fietsers let hij niet, voor hem is er alleen muziek. De fietsers letten wel op hem, ik vermoed dat voor veel van hen de dag pas goed begint met dat kleine concert.
Ik fiets voorbij en luister. Mozart dwarrelt over het park, over de drukke weg waar auto’s voorbijrazen, over de trambaan en de kantoorflats. De lage wolken die boven de stad hangen, worden een stukje opgetild.