Stel je voor dat je niet zou kunnen lezen. Hoe zou je dan deel kunnen nemen aan een wereld die aan elkaar is gebreid met woorden? Stel je voor dat iemand een boek voor je neer zou leggen en dat dat boek potdicht voor jou bleef, hoe hard je ook probeerde om binnen te komen? Stel je voor dat je geen enkele zoekterm in kon typen op je computer. Dat je nooit kon antwoorden op de sms’jes die kreeg, totdat tenslotte niemand je nog berichtjes stuurde.
Dat je geen formulieren in kon vullen, ook niet de echt belangrijke. Dat je geen kattebelletje met lieve woordjes kon lezen, zodat je niet wist dat je een bewonderaar had.
Zoiets is nauwelijks voor te stellen. En toch leven heel veel mensen zonder letters, woorden, zinnen. Kinderen en volwassenen. Hier gaat het om 1,3 miljoen, hoorde ik – een getal dat ook alweer nauwelijks voor te stellen is. Op tv vertelde een man die vroeger laaggeletterd was hoe de bibliotheek tegenwoordig zijn tweede huis was. Ik deelde zijn ontroering. Maar wat als zo’n bibliotheek te ver buiten je bereik is, of als die bieb heel kil wegbezuinigd is?
Lezen maakt het leven leuker, interessanter, gemakkelijker, uitdagender, begrijpelijker. Iedereen zou het moeten kunnen. Eigenlijk is het een mensenrecht.
Hier gaat er iets mis. Want als dat lezen dan zo belangrijk is, waarom zorgen we dan niet dat iedereen – iederéén het kan?