Een park op een lentedag met zacht licht. De wind beweegt de takken, zodat het pad een netwerk van bewegende schaduwen is. Alles is groen, alles bloeit. Een merel zingt luidkeels over de liefde.
Ik denk aan een land dat best paradijselijk genoemd zou kunnen worden en aan de inwoners, die dat meestal anders zien. Een schaduw strijkt kort neer op mijn gezicht, vliegt weer verder. Ik denk aan al die andere landen waar mensen, vrijwel ongezien door de buitenwereld, voor hun vrijheid en leven vechten.
Een man in een donker pak komt me tegemoet, rustige tred, kaarsrechte rug, zijn gezicht naar de zon. Lunchpauze, stropdas even los, even naar buiten. Als we elkaar dichter naderen, hoor ik dat hij iets zegt, steeds dezelfde zin achter elkaar. Dat is een vreemd telefoongesprek.
Ik ben vlak bij hem en versta zijn woorden: `Om mani padme hum’ `Om mani padme hum’, `Om mani –‘ Een boeddhistisch mantra over compassie.