Het is officieel: ik heb de schaatstitel op de 5000 meter gepakt. Ik heb de snowboard-zege binnengehaald. Ik patrouilleer voor de vrede in een heet Afrikaans land. Ik behoor tot de wetenschappelijke top met mijn onderzoek. Ik ben innovatief bezig op de internationale markten met mijn bedrijf.
Ja, echt waar.
Al die successen kan ik claimen, ook al zijn anderen – sporters, militairen, wetenschappers, bedrijven – er eigenlijk verantwoordelijk voor. In de media wordt in dat soort gevallen immers standaard gesproken over `wij’. Wij zijn degenen die al die resultaten hebben behaald. Wij gaan naar Mali, wij hebben de wereldtitel in onze zak. Als rechtgeaarde VOC-ers halen wij de ene internationale order na de andere binnen.
Met `wij’ wordt dan Nederland bedoeld. De militair, sporter, ondernemer wordt tot een pars pro toto gemaakt: zijn of haar individualiteit verdwijnt achter het succes, en dat succes wordt geheel en al op het conto geschreven van het land als totaal. Trouwens, dit fenomeen geldt alleen bij klinkende prestaties. Als er sprake is van falen of wangedrag, dan werkt het niet.
Omdat ik onderdeel ben van Nederland, zijn die successen dus mijn successen. Vandaar dat lijstje megalomane claims aan het begin van deze column.
Soms hoor je een radiomaker aan een bewegingswetenschapper vragen: “Waarom zijn wij eigenlijk zo goed in schaatsen?” terwijl de journalist in kwestie zelfs nog nooit op het ijs heeft gestaan. Of, als het bijvoorbeeld gaat om Dutch Design: “Wat is nou precies de kracht van onze ontwerpen?” Grote kans dat de vragensteller in kwestie nog geen rechttoe-rechtaan tafel kan tekenen.
Zielig. Maar ook érg bekrompen. Wij zitten met ons allen op een kluitje in dit land en houden elkaar heel stijf vast. En als één persoon plotseling iets betekent in de wereld, dan komen we allemaal tegelijk overeind om te juichen. Voor onszelf.