Sommige woorden ondergaan in de loop van de tijd een transformatie zonder dat er een letter wordt veranderd. Fabriek is zo’n woord. Tot in de jaren negentig was de fabriek een synoniem van voorspelbaarheid: een werkdag met een ijzeren ritme, van halfnegen tot vijf met lunchpauze en misschien een koffie- of theepauze tussendoor. Een baan voor het leven, met een horloge van de zaak bij het 25-jarig jubileum. Een carrière aan de lopende band, een werkend leven gewijd aan net dat ene radertje in het grotere geheel.
De laatste paar jaar heeft `fabriek’ zich steeds verder verwijderd van dat stabiele, saaie imago, en heeft het woord zich stapje voor stapje een totaal andere gedaante aangemeten. Tegenwoordig is fabriek namelijk het summum van hipheid en creativiteit. De Inspiratiefabriek, de Ideeënfabriek, de Operafabriek, de Doefabriek.
Wie de eerste was die `fabriek’ op de nieuwe manier gebruikte, weet ik niet, maar het was vast een uiting van ironie. Dat moet wel als je juist zo’n woord vol trage voorspelbaarheid kiest om een flitsend centrum voor kunst, theater, creatieve workshops en out of the box-denken te beschrijven.
Grappig, vonden de eerste gebruikers dat. Een codewoord voor onssoortmensen, alleen zij kunnen de volle reikwijdte van de ironie van de creatieve fabriek begrijpen. Alle volgende gebruikers wilden ook bij onssoortmensen horen, en noemden hun ontzettend leuke en coole broedplaats of bedrijf dus: de Broodfabriek, de Stadsfabriek, de Kunstfabriek, de Zangfabriek, de Suikerfabriek, de Cultuurfabriek, de Steenfabriek. Aangrenzende horeca volgde braaf het voorbeeld: hotel de fabriek, brasserie de fabriek, caférestaurant de fabriek.
Maar te veel hipheid slaat dood, voor je het weet verliest het woord `fabriek’ zijn trendy glans en krijgt het de doffe associatie van `O, nee hè, alweer een?’
Tijd voor nieuwe, echt creatieve namen?