Het sneeuwt. Ik doe ’s ochtends de gordijnen open en ja, alles wit. Had de weerman toch gelijk gisteravond.
Als ik later buiten loop, is het drabberig en glibberig. Wit is overal grijs geworden, behalve in het park. Bomen en aarde zijn nog bedekt met iets dat betoverend zou kunnen zijn, als je goed kijkt. Een merel scharrelt op de niet-bevroren grond. Zou het niet koud zijn, met die blote klauwtjes?
Sneeuw hoort feestelijk te zijn, of in ieder geval magisch. Alle scherpe randen bedekt onder een witte, zachte laag. Alle dingen die lelijk zijn om te zien of te voelen, verborgen onder een bergje glinsterende kristallen. Dat prettige knisperende geluid onder je voeten. En o ja, nog beter: de eerste zijn die over een stille besneeuwde straat loopt, en dan omkijken naar je eenzame voetstappen.
Een herinnering aan wintersprookjes als the Lion, the Witch and the Wardrobe, kinderboek over een ondergesneeuwd land. Of de IJskoningin, over een ijssplinter in een hart, ontdooid door liefde.
Vandaag is er toch iets misgegaan, met die grijze slurrie.