Aan sommige woorden valt niet te ontsnappen. Ook al heb je er een hekel aan, toch zijn er momenten waarop je jezelf precies dat verafschuwde woord hoort gebruiken. Omdat zulke woorden overal zijn – in gesprekken op de bank, over de telefoon, op tv, op de radio, op Facebook. Daardoor krijgen ze een kleefkracht als die van secondelijm. Voor je het weet plakken ze aan je tong, hechten ze zich aan jouw zinnen.
Genieten – dat is er zo eentje. `Geniet van de zon’, schreef ik in een sms-je. `Geniet van je vrije dagen’, zei ik tegen een collega. En nog erger: `Vergeet niet te genieten’ in een telefoongesprek dat voornamelijk over moeizame zaken ging.
Genieten – wat kun je daar nu tegen hebben? Meestal wordt het in de gebiedende wijs gebruikt, als een soort levensvoorschrift. Een gebod met het soortelijke gewicht van beton – en dat is precies wat mijn weerstand opwekt. Genieten zou juist een associatie moeten hebben met losheid. Met een zacht briesje, zwaluwen die door de hoge lucht zwieren, frambozenijs dat langs je kin lekt, een gewichtloze sneeuwvlok op je neus. Met de groenste grassprietjes van de wereld, en daartussen madeliefjes, met dansen en rennen. Allemaal heerlijkheden die zich niet laten commanderen. Die zomaar opeens voor je voeten vallen, net als je het niet verwacht. Als je niet oppast, stap je er zomaar overheen, zonder ze te zien – omdat je te druk bezig bent met dwangmatig genieten.
Note to self: houd maar op met genieten.