Het is aan het einde van de middag, het donkerblauw van de nacht kruipt omhoog vanaf de horizon en de herfstkleuren verbleken langzaam tot grijs. Een aquarel waar de schilder te veel water voor heeft gebruikt.
Ik hoor ze voordat ik ze zie – het vreemde lokkende geluid komt steeds dichterbij en dan zijn daar de grijze ganzen in een strakke V-vlucht boven de daken, de nekken smachtend ver uitgestrekt alsof ze op die manier eerder op hun bestemming zijn. Zouden ze aan een stuk doorvliegen zonder ooit te rusten? En hoe weten ze waar dat warmere land is, de plek waar ze van ouder op kind steeds weer naar toe trekken?
Ik moet denken aan het verhaal over Nils Holgersson. Daar krimpt een jongen, zoals in sprookjes nou eenmaal gebeurt, totdat hij zo klein is dat hij op de rug van een gans mee kan vliegen. Aan het einde van het verhaal krijgt hij zijn normale grootte weer terug, en verliest daarmee de kans om met de ganzen mee te trekken naar het zuiden. Een mooie melancholieke parabel over volwassen worden en wat je daarbij verliest.