Het appartementencomplex is nog geen twee jaar oud. Alles glimt, van het hekwerk tot aan de gele geglazuurde bakstenen waaruit het gebouw is opgetrokken.
Er hangt een bord bij de ingang om kopers te werven voor de twee penthouses, die in tegenstelling tot de andere appartementen nog leeg staan. Waarschijnlijk te duur in deze sombere tijden.
Het complex is zo chique dat het een naam heeft: `De Wildernisse’, in semi-Oudhollandse spelling. Die naam zorgt ervoor dat ik blijf staan om het gebouw in me op te nemen. Er is niets Oudhollands aan, en een enkele plantenbak met lavendel is het enige dat heel ver in een mistige verte aan een wildernis doet denken.
In de buurt van De Wildernisse is een bos dat geen echt bos is, maar eerder een park. Keurige paadjes langs beuken en kastanjes, en in het midden een speeltuin met schommels en een glijbaan. Ook het bospark lijkt in niets op een wildernis.
Waarom zou de projectontwikkelaar deze naam uitgekozen hebben? Zoals overal, bepaalt ook hier de taal het beeld dat wordt opgeroepen. De Wildernisse heeft blijkbaar een associatie van luxe en status, schept een sfeer waardoor potentiële kopers worden aangelokt.
Dat vind ik ironisch. In een land waarin Kamervragen worden gesteld als de wolf na eeuwen afwezigheid weer wordt gesignaleerd, is `wildernis’ dus iets begeerlijks. Iets waarvoor je veel geld wilt betalen – zolang er maar sprake is van stevige bakstenen en glimmende hekken.