Ik lees het nog een keer, het staat er echt: “deze aardbeien in balsamico geven een perfecte smaakexplosie in de mond”.
Smaakexplosie – een populair woord, ik kom het vaak tegen in receptenrubrieken en artikelen over eten. Ook de alomtegenwoordige tv-koks gebruiken het graag om te beschrijven hoe exquise, hoe fantastisch een gerecht smaakt.
Een smaakexplosie – als ik me voorstel wat dat letterlijk betekent, lopen de rillingen over mijn rug. Je eet een onschuldige, maar heerlijk rijpe aardbei en er ontploft een bommetje in je mond. Bah. Een uit elkaar gebarsten, rood druipende aardbei tegen een gepijnigde tong: dat is toch geen aanbeveling?
Terwijl smaakexplosie eigenlijk gewoon een synoniem is van lekker. Vroeger zeiden we dat de zoete frambozen, de jonge asperges, de nieuwe aardappeltjes `lekker’ waren. Of zelfs `ontzettend lekker’.
Nu is dat te weinig indrukwekkend, te gewoon.
Daarom laten we tegenwoordig liever bommetjes ontploffen. Maar wat ik me afvraag: straks heeft elk gerecht, elke vrucht en groente een smaakexplosie. Bóring. Dan wordt het dus tijd voor nog meer enthousiasme. En is na al die bommen dan nog een overtreffender trap mogelijk?
Mieting
Vergaderingen zijn uit, meetings zijn in. Niemand heeft tegenwoordig nog een simpel werkoverleg. Zelfs al gaat het gewoon om een half uurtje waarin met een kopje koffie in de hand even bijgepraat wordt met collega’s. `Overleg’ is zó vorige eeuw. Nu is het: `Ik heb eerst een meeting, ik bel je straks.’
Eerlijk gezegd klinkt dat nogal potsierlijk in mijn oren, zo lang het tenminste niet gaat om een topoverleg tussen EU ministers die de actuele stand van zaken rondom de euro doornemen.
En dat is precies het punt: een meeting suggereert importantie, een samenkomen van heel belangrijke mensen die heel belangrijke zaken bespreken. Terwijl een overleg of vergadering niet meer is dan dat: een overlegje dat geen enkele invloed heeft op het verdere verloop van de wereldgeschiedenis.
Beeldvorming en framing is belangrijk, daar is iedereen inmiddels wel van doordrongen. Vandaar al die meetings die in Nederlandse bedrijven worden gehouden. Lekker belangrijk.
Waarheen, waarvoor
De premier gaat ervoor, de staatssecretaris gaat ervoor, de nieuwe secretaresse gaat ervoor, de deelnemers aan The Voice of Holland gaan ervoor, net als de beroemde acteur en heel Volendam. De leerlingen in de eindexamenklassen gaan ervoor, en hun docenten ook.
De politieagent die zijn bonnen uitschrijft, de verzuurde columnist, de vrouw verderop in de straat die altijd blij kijkt, de verkoopster in een lege winkel, de bakker die geen last van de crisis heeft omdat mensen nu eenmaal brood moeten eten – allemaal gaan ze ervoor. En de voetballers gaan er zelfs 200% voor.
Het klinkt daadkrachtig en heel erg `nu’. Maar wie de voor de hand liggende vraag stelt, krijgt geen antwoord. Wáár gaan al die mensen voor? En waar naartoe?
De mensen die ervoor gaan, gaan helemaal nergens naartoe. Ze doen alsof, of ze weten het eigenlijk ook niet. `Ervoor gaan’ suggereert veel, maar betekent niets.
Boom
In de krant gebruiken ze net zoals op tv `teasers’: ultrakorte, intrigerende vooruitblikken die je verleiden om verder te kijken. Trouw plaatste op de voorpagina een prachtig kopje om een artikel verderop, in een katern, aan te kondigen: Een carrière als boom.
Ik was gehaast en las `Een carrière als een boom’. Dat roept iets heel anders op dan `Een carrière als boom’, waaruit maar weer eens blijkt hoe belangrijk de lidwoorden zijn. Maar dit terzijde.
Ik zag direct voor me wat daarmee werd bedoeld: een mooie loopbaan, waar de ene stap logisch volgde op de andere. Waar de basis – de leerjaren, eerste baan – heeft gezorgd voor een stevige worteling, en waar de volgende functies met elkaar een stevige stam creëren, steeds verder de hoogte in. De laatste baan is tenslotte de kroon van de boom en van de carrière.
Een imponerende boom, een brede eik of een stevige kastanje. De eigenaar van de carrière kan trots een stap achteruit doen en met haar hoofd in haar nek omhoog kijken naar die wijd vertakte top.
Ik bladerde verder en las het bijbehorende artikel. Dat ging niet over zakenmensen of politici. Maar over figuranten in een opera die een boom moesten uitbeelden. Meedoen in een creatief proces, urenlang stil staan op het podium, met bladeren in je haar genieten van de muziek. Als dat geen topcarrière is.
Taart
Het plein zat vol met mensen die in de voorjaarszon koffie dronken. Sommige aten er appeltaart bij. Bij de verschillende terrasjes werd op zwarte schoolborden die taart aangeprezen met de aanduiding “huisgemaakt”.
Huisgemaakt is een nogal aanstellerig, maar essentieel woord in de horeca. Huisgemaakte pasta, huisgemaakte soep, huisgemaakt brood. Waar is dat huis dan waar al dat heerlijks wordt vervaardigd? Je zou toch verwachten dat al die gerechten gewoon worden bereid in een keuken met industriële inrichting, zoals we die tegenwoordig kennen van de kookprogramma’s op tv. Of dat ze met een vrachtwagen worden afgeleverd en in de magnetron worden opgewamd.
Huisgemaakt roept een beeld van huiselijkheid op. Een beeld dat meestal vals is. Wat overigens niet af hoeft te doen aan de smaak van de etenswaar.
Het is opvallend dat je het synoniem van huisgemaakt –”zelfgemaakt” – nooit op zo’n schoolbord bij een terras zult lezen. Maar wel heel begrijpelijk. Want zelfgemaakt mag dan wel precies dezelfde betekenis hebben, de associaties zijn heel anders. Als een restaurant zijn klanten een “zelfgemaakte appeltaart” aanbiedt, roept dat de associatie op van goed bedoeld amateurisme.
Andersom werkt ook niet: iemand die de verjaardagsvisite een “huisgemaakte kwarktaart” serveert, wordt al snel verdacht van aanstellerij!
Aanstormend
De brochure van een theater prijst een voorstelling aan. Die voorstelling is prachtig en bijzonder. Het publiek móet er naartoe, vooral omdat de hoofdrol wordt gespeeld door ‘het meest aanstormende talent van dit moment.’
Daar moet ik even over nadenken.
Blijkbaar heb ik iets gemist, ik heb ‘aanstormend’ nog niet eerder op deze manier gebruikt gezien, alsof het een equivalent is van `veelbelovend’. Een aanstormend talent, dat hoor je wel vaker. Veel mensen in de cultuurwereld worden tegenwoordig zo beschreven. Vooral jonge mensen, die nog volop bezig zijn hun naam te vestigen. Dat woord `aanstormen’ roept het beeld op van een bestorming van een bastion, dat vind ik mooi.
Maar `meest aanstormend’? Is het mogelijk onderscheid te maken tussen de ene aanstormer en de andere? Waarbij de een met meer kracht en passie aan komt rennen dan de ander? En daartussen dan weer één uitzonderlijk persoon op wie de overtreffende trap van aanstormend van toepassing is?
Ik zie een horde polsstokspringers voor me, die onder luid gejoel zich over een sloot slingeren, over een rivier, een meer. Eentje lanceert zichzelf en schiet brullend hoog boven de rest uit.
Als dat nou een aanbeveling is?