Bitterkoud – wat is daarbij je eerste associatie? Negatief of Positief?
Ik durf te wedden dat je niet blij wordt van dit woord, de meeste mensen leven immers liever in een aangename temperatuur dan in een koelcel. En bij `bitterkoud’ denk je allereerst aan arctische winters, uitgevallen verwarmingen, ijsbloemen op het raam, foeilelijke sneeuwlaarzen en een bevroren druppel aan je neus.
Als Bitterkoud echter de naam is van een gelegenheid waar je koffie kunt drinken (het bittere) en ijs kunt eten (het koude), dan is het een leuke woordspeling. Zo’n virtuoze opvallende naam waar veel ondernemers met meer of minder succes naar op zoek zijn (Zusenzo, Broerenzo, Etenenzo, Drinkenenzo, Happygoducky, Bij blij, Blingblinkt). Maar hoe virtuoos ook, de negatieve associatie verdwijnt heus niet bij Bitterkoud. Probeer maar eens: “Ha, gezellig een kopje koffie drinken bij Biterkoud.”
Verkeerde naam? Dat denk ik wel. In ieder geval niet de beste start voor een nieuwe zaak.
Het is waar, de naam betekent niet alles – ook voor een kind dat Storm heet en een asielpoes die Dark wordt genoemd, is een eind-goed-al-goed mogelijk. Maar ze beginnen met een achterstand, met een ballast aan negativiteit die de mensen er gratis bij associëren zodra hun namen over straat schallen. Misschien tijd voor een hernoeming?
Mijn advies: herdoop Bitterkoud in IJsenzo, noem Storm liever Sunny. En als Dark voortaan Kareltje heet, kan hij vast in no time het asiel vaarwelzeggen en bij een nieuw baasje op schoot liggen.
Associatie
Er zijn veel mooie woorden, en een van de mooiste is `schemering’. Het woord heeft een langgerekte klank van verlangen. Dat past precies bij het blauwe einde van de dag, wanneer de merel boven op het dak uitbundiger zingt dan ooit en de kleuren langzaam vervagen van pastel naar grijs.
Weemoed, dat is het gevoel dat hoort bij `schemering’.
Geen idee of de marketingmensen van de verffabriek dezelfde associatie bij dat woord hebben. Schemering, dat is namelijk ook de naam van een verf. Een witte verf, maar gewoon `wit’ op het etiket van een blik verf is niet spannend. En bovendien zijn er zoveel soorten wit: groenig wit, blauwig wit, roze-wit – die verdienen allemaal een eigen naam, en wel eentje die zo verleidelijk is dat de koper er geen weerstand aan kan bieden. Wonen tussen muren in de kleur `thuis’, daar moet je wel gelukkig van worden. Of een keuken geverfd met `zalig’, en hier en daar een streepje `zondag’ ertussen. Of een slaapkamer met openslaande deuren, geschilderd met `lieverd’.
Zo moet het marketing-idee ooit zijn ontstaan, maar er zijn zoveel kleuren en de associatieve woordenschat van de reclamemensen is misschien niet zo groot. Als je nu het kleurenpalet van een gemiddeld verfmerk bekijkt, lijkt het alsof een waanzinnige met de kaartjes van een pim-pam-pet-spel gestrooid heeft: mirre, albast, kloek, voeling, sla, look, New York, knuffel, pret, dobber, lever, applaus. En met als toppunt: topper – voor de klussers die zich in hun eigen huis een winnaar willen voelen.
Verleidelijk
`Eigenlijk’ is een van de verleidelijkste woorden in het Nederlands – voor je het weet, glipt het over je lippen. Tenminste, als je je niet zeker voelt van je zaak, of als je verlegen bent, of gewoon beleefd wilt zijn.
`Eigenlijk’ ontkracht namelijk elke stellige uitspraak. Stel dat een oudere dame met een lila kapsel pal voor je gaat staan in de propvolle bakkerswinkel, haar hand opsteekt en roept : “Voor mij een half speltbrood, gesneden!” – terwijl je toch echt zeker weet dat jij al een stuk langer staat te wachten dan zij. Als je dan zegt: “Maar eigenlijk was ik aan de beurt”, word je waarschijnlijk niet eens gehoord. Je boodschap aan de meisjes achter de toonbank is immers: `Ja, ik mag dan wel aan de beurt zijn, maar het is helemaal niet erg als je eerst die lila dame helpt, hoor.”
Dat is het effect van `eigenlijk’. Goed om je daarvan bewust te zijn, vooral als er meer speelt dan een minuut meer of minder in de bakkerswinkel. Bijvoorbeeld bij een vergadering, waar je een briljant idee wilt pitchen. “Eigenlijk vind ik dat we het jaarverslag voortaan als een interactieve, laagdrempelige website moeten aanbieden.” Door dat `eigenlijk’ luisteren ze niet eens naar je, de boodschap is: dit is een waardeloos idee, besteed er maar geen aandacht aan.
Of: `Eigenlijk vind ik ’t niet zo’n goed plan om al ons geld bij de nieuwe SNS-staatsbank onder te brengen.” Mmmm – voor je het weet staat dat geld al op een rekening bij die bank.
`Eigenlijk’ is niet alleen een van de verleidelijkste woorden, het is ook een van de meest ondermijnende.
Dus wees gewaarschuwd: `eigenlijk’ kun je beter thuis laten op de momenten dat je wilt dat je mening er echt toe doet.
Ontploffing
`Twitter ontploft’- die alarmerende mededeling hoor ik steeds vaker. In serieuze nieuwsprogramma’s op de radio bijvoorbeeld. Natuurlijk is dat overdrachtelijk bedoeld, dat snapt hopelijk iedereen.
Syl en Raf uit elkaar! Twitter ontploft! Nederland ingesneeuwd! Twitter ontploft! De Fyra is een rijdend wrak! Twitter ontploft! (Ja, dit zijn werkelijk voorbeelden van nieuwsberichten die dagenlang leidend zijn bij de publieke omroep.)
Maar als ik dan, nieuwsgierig geworden, de Tweets met bijpassende hashtag bekijk, blijkt het vaak om niet meer dan enkele honderden berichtjes te gaan.
Is dat reden om te spreken van een ontploffend Twitter-systeem? Ter relativering: volgens Twittermania worden er in Nederland zo’n 5 miljoen Tweets per dag verstuurd, en zo’n 155 miljoen over de hele wereld. Dus die 876 berichtjes over de sneeuw en die 2345 over Syl en Raf vallen in het niet bij al die andere gedachten, goede en slechte wensen en feitelijkheden die over en weer worden gestuurd via Twitter.
Ik weet een aardig motto voor journalisten bij het gebruiken en interpreteren van Twitter: Relativering geboden.
Jaarwoord
Het woord van dit jaar is bekend gemaakt: project X-feest. Het liet andere pracht-woorden zoals bangalijst en onderwaterhypotheek achter zich. Ik heb niet gestemd – op de shortlist was `mijn’ woord niet opgenomen. Let wel even op de neutrale omschrijving die Van Dale hanteert: Het woord van 2012, niet het mooiste woord, of het lelijkste woord, of het populairste woord – de kwalificatie mag iedereen voor zichzelf invullen.
Oké, mijn woord voor 2012 dus, en de bijpassende kwalificatie is wat mij betreft níet geheim. Het meest ergerniswekkende woord van dit jaar is dehardwerkendenederlander.
Een woord dat zo vaak is gebruikt – vooral door politici in verkiezingsstress – dat het bijna niet meer wordt gehoord als iemand het voor de zoveelste keer in de mond neemt.
Maar laten we toch even teruggaan naar de oer-betekenis van de-hard-werkende-nederlander, een woord dat pretendeert de meest hollandse van alle hollandse deugden in zich te herbergen: ploeteren, doorgaan altijd maar doorgaan, in het zweet des aanschijns. Een woord dat daarmee een mythische proportie krijgt, een woord waarvoor een standbeeld opgericht zou moeten worden (een uit brons gegoten man met een zuidwester op zijn hoofd, strijdend, krom gebogen tegen de elementen. En natuurlijk wel met de poten in de modder.) Een woord waar niemand iets tegenin kan brengen, dat elke tegenstander stil krijgt.
Een woord dat bovendien één enkele absolute, verongelijkte opinie vertegenwoordigt, één enkel klagerig humeur. Eén enkel woord dat de hele Nederlandse bevolking beschrijft, behalve natuurlijk al diegenen die niet hard werken.
En wat moeten al die mensen die hier misschien best hard werken maar die geen zin hebben om onder dat nare woord geschaard te worden? Die van nuances houden en een eigen, niet-verongelijkte mening hebben en een niet-klagerig humeur?
Zullen we dat woord voortaan boycotten en niet meer stemmen op wie het nog één keer gebruikt?
Krap
“Ik zit te veel in mijn hoofd.”
Dat is schrikken. Die lelijke zin glipt zo maar over mijn lippen.
Ik spoel mijn mond niet met groene zeep, maar ga nadenken over wat ik precies heb gezegd.
Daar zit ik, binnenin mijn hoofd. Ik zie mezelf gehurkt in een roze-rode ruimte. Zonder een stoel om op te zitten, zonder een tafel om aan te werken. Mijn laptop staat voor me op de grond, mijn nek en schouders moeten wel pijn doen door die ongemakkelijke werkhouding.
Het is een enorme zaal, waarin ik als een miniem, verloren figuurtje aan het werk ben.
Of nee, het is een keukenkastje, piepklein: mijn computer en ik passen er maar net in.
Zouden er behalve ikzelf nog andere mensen in mijn hoofd zitten?
Als ik goed kijk, zie ik, naast mijn werkende zelf, familie, vrienden, Charles Dickens, enkele politici die ontwikkelingssamenwerking willen afschaffen, Gerrit Komrij, de buurvrouw, de hele tuinvereniging, en nog zo wat personen. Het wordt krap in dat keukenkastje.
Ik klap mijn laptop dicht en sta op.
Ik open een deur en ga naar buiten, waar de zon schijnt.
Stief-fiets
De fiets was nogal roestig, en de lamp op het voorwiel zag eruit alsof hij nooit meer licht zou geven. Hij leunde amechtig tegen een fietsbeugel, samen met een paar soortgenoten, evenmin in florissante staat. Maar alleen bij deze fiets hing een geel label met een bericht van de gemeente aan het stuur. `Verwaarloosde fiets’ stond er met grote letters op.
Ach. Helemaal alleen, niemand die naar hem omkeek. Dat is toch geen leven voor een fiets. Het gele label was een aanklacht. Hopelijk zou de eigenaar zich aangesproken voelen. En anders zou de fiets naar het fietsendepot gaan, meldde het label onverbiddelijk. En daarna – wie weet, naar de vuilnisbelt.
Ik dacht aan de vuilnisbakken die ik pas had gezien. Daar zat een sticker op met de tekst `adoptiebak’, wat aangaf dat iemand voor die ene bak zorgde. Iemand uit de buurt die elke dag even langs kwam, de bak oppoetste, misschien zelfs leegde. Zou dat geen oplossing zijn voor al die verwaarloosde fietsen?
Als er een fietsenadoptieplan wordt gelanceerd, meld ik me onmiddellijk aan.
Pleegzuster Klivia
Wat is het toch fascinerend, hoe de menselijke geest – hoe míjn geest – van het ene naar het andere onderwerp rent. Associatief denken, heet dat. Ik noem het liever een soort veredeld ijsschots-springen. Van groene weilanden met waaiende wolkenluchten naar hazen met lange oren. Van hazen naar Zen-boeddhisme. Van Zen naar pleegzusterbloedwijn.
Huh?
Pleegzusterbloedwijn dus. Mooi Wordfeud-woord. Maar wat betekenen die aaneengeschakelde zelfstandige naamwoorden eigenlijk? Pleegzuster – daar wordt ongetwijfeld een verpleegster mee bedoeld. En iedereen weet natuurlijk wat bloed en wijn zijn. Maar die combinatie is werkelijk heel eigenaardig: pleegzusterbloed-wijn: wijn van het bloed van de verpleegster. Niet erg smakelijk, en als dat drankje bedoeld is om aan te sterken, werkt het waarschijnlijk alleen bij vampiers.
Dat kan nooit de bedoeling zijn geweest van de marketing-mensen die dit medicinale opkikkertje in de markt zetten. Maar dat is al zo lang geleden dat pleegzusterbloedwijn inmiddels een eigennaam is geworden, die je uitspreekt zonder al te veel associaties.
Ikzelf associeer ondertussen verder: van pleegzusters naar nostalgische zwart-wit televisie. Van tv naar Hetty Blok, van Hetty Blok naar fuchsia’s, van fuchsia’s naar –
Weeffout
Er zijn van die woorden die jarenlang een onopgemerkt bestaan leiden. Ze worden af en toe door een enkele taalliefhebber gebruikt, maar daar blijft het bij. En dan valt het spotlight opeens op zo’n woord, het stof wordt eraf geblazen en iedereen is enthousiast: precies het woord dat ze al zo lang zochten en dat beschrijft wat ze al zo lang dachten.
`Weeffout’s is zo’n woord. Vooral journalisten en politici zijn er dol op. Het Kunduz-akkoord bevat enkele ernstige weeffouten. Bi de introductie van de euro zijn verschillende weeffouten gemaakt. Het beleggingsbeleid van de woningcorporatie wordt gekenmerkt door een weeffout.
`Weeffout’ klinkt serieuzer dan een gewone fout, wat vast een belangrijke oorzaak van de plotselinge populariteit is. Maar klopt die associatie eigenlijk wel? Een weeffout verwijst naar een fout die is gemaakt bij het weven van een sjaal, of een tapijt. De wever slaat per ongeluk een draadje over, en gaat rechts waar hij links had gemoeten in het patroon. Het resultaat van zo’n foutje is vaak nauwelijks met het blote oog te zien: een onregelmatig plekje, meer niet.
Mmm. Weeffout is dus iets kleins, iets overkomelijks. Iets vergeeflijks. Het is geen wereldschokkende, hemeltergende dwaling die onmiddellijk en rücksichtslos ingrijpen vereist. Weten die journalisten en politici eigenlijk wel wat ze zeggen? Of zit er misschien een verborgen boodschap achter het gebruik van dit woord? Dat het allemaal wel meevalt met de wereld?
Pakker
Op de Olympische Spelen pakken de Nederlandse vrouwen meer goud en zilver dan de mannen. Ajax pakt de landstitel. Diederik Samson pakt het PvdA-leiderschap. Hollande pakt de presidentsfunctie.
Waar komt dat curieuze gebruik van het woord `pakken’ toch vandaan? Het is een populair werkwoord, vooral in een wedstrijdcontext. Het vroegere `winnen’ steekt er bleekjes bij af.
Die populariteit komt door het coole imago: degene die de overwinning pakt is sluw, snel, slinks. De tegenstander is een sukkel die even niet oplette. Het resultaat: de superieure winnaar, de `pakker’, kaapt de overwinning vlak voor de neus van de opponent weg.
Op die manier gebruikt heeft `pakken’ een echo van `stelen’, en herinnert in ieder geval in niets aan de eerlijke strijd tussen gelijkwaardige tegenstanders die zich elk eindeloos hebben voorbereid, alles op alles hebben gezet, en zich in de beslissende wedstrijd vervolgens met hart en ziel inzetten voor de overwinning – of dat nou lukt of niet.