Pastinaak, pompoen, raapjes, zoete aardappel – je kunt geen tijdschrift openslaan of er staan recepten in met deze groenten. `Vergeten groenten’, wordt er altijd met nadruk bij vermeld. Ook op menukaarten in hippe restaurants nemen gerechten met vergeten groenten een prominente plaats in.
Het rare is, dat die trend ondertussen al jarenlang aan de gang is. Hoe `vergeten’ zijn die groenten dan eigenlijk nog? Zelfs bij Jumbo kun je tegenwoordig pastinaken kopen. Toch is juist de vergeetstatus een unique selling point, mensen eten blijkbaar graag iets exclusiefs. Iets dat in een verborgen, ommuurde tuin groeit, ergens ver weg, waar een oude, wijze tuinman waakt. Voor slechts een select groepje fijnproevers opent hij de poort van zijn bijzondere tuin.
Dat selecte groepje, dat zijn dan de koks, amateur en professioneel, en andere foodies, die gaan waar bijna niemand gaat. Zij zijn de ontdekkingsreizigers, een unieke groep die zich door hun scherpe oog en verfijnde smaak onderscheiden van de grote massa. Zij weten wat lekker is, ook al is dat lekkere verborgen onder een dikke laag stof.
Het hele vergeetconcept is onweerstaanbaar. Zeg nou zelf, een vergeten groente is toch veel aantrekkelijker dan een doordeweekse, doodgewone stamppot?
Uitgevers begrijpen dit, en brengen de ene na de andere vergeten schrijver op de markt. Vreemd dat er niet nog meer bedrijven zijn die hier hun marketingslag mee slaan. Ik doe een paar suggesties: het vergeten restaurant, een vergeten toneelstuk, het vergeten dessert, een vergeten dance party, een menu bereid volgens vergeten recepten, de vergeten make-up truc, een vergeten popgroep, een vergeten stadswijk, een vergeten park, een vergeten genoegen…..
Stiefletter
Scrabble is nooit een favoriet spel geweest. Sommige mensen vinden dat raar: jij bent toch altijd bezig met taal? Inderdaad, maar dat betekent nog niet dat ik het leuk vind om avondenlang, gebogen over een kartonnen bord, voor de hand en minder voor de hand liggende woordjes te verzinnen.
De keren dat ik me er wel toe heb laten verleiden, eindigde ik op de een of andere manier altijd met een Q in mijn lettervoorraad. Q, de minst geliefde letter in scrabble én in het echte leven. In het Nederlandse leven dan. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Engels is onze taal niet dol op Qs. Het is eigenlijk een stiefletter.
Tenminste, dat was tot voor kort het geval. Tegenwoordig is de Q juist de meest gewilde letter van het alfabet. Organisaties en bedrijven zijn er dol op: Qurrent, Qlink, Qbuzz, Marqt (uitgesproken als `Markt met een Q’), Qompas, Qooker, Qupcakes, Qlip, Smaaqt, en, een hele mooie: Baqfiets. De Q staat voor hip, cool en is helemaal `nu’. Ik ben blij voor de Q dat hij er eindelijk ook eens bij hoort, maar een beetje aanstellerig vind ik die namen wel. En inmiddels ook nogal achterhaald. De echt hippe mensen zijn al lang overgestapt op een andere stiefletter, de X. De eerste zelf verzonnen X-babynaam is al gesignaleerd: Xess. Er zullen de komende tijd vast nog heel wat kinderen, bedrijven en producten volgen.
Acteurs
De staatssecretaris heeft het debat overleefd, voorlopig althans. Ik las dat ze elke ochtend tegen haar spiegelbeeld zegt: Dit wordt een goede dag. Als je zoiets over iemand weet, is het lastig om nog een echte hekel aan haar te hebben. Zouden haar tegenstanders in het debat datzelfde krantenartikel gelezen hebben?
Ze stond achter het spreekgestoelte en stelde zich teweer. Iedereen – staatssecretaris en Kamerleden – had het voortdurend over `acteren’. Dat trok mijn aandacht.
“Ik heb geacteerd volgens de regels die we met elkaar hebben bepaald.” “Heeft u wel snel genoeg geacteerd?” “Ik constateer dat er adequaat geacteerd is.” Niemand lachte om elkaars woordgebruik, bloedserieus was het allemaal.
In geen enkel ander gezelschap wordt `acteren’ op die manier gebruikt, behalve misschien in de bestuurskamer van een grote onderneming. Het is een beetje opgeblazen, zichzelf belangrijk makend. Wat ik raar vind, is dat in de politieke wereld blijkbaar niemand aan die andere, échte betekenis van acteren denkt. Een acteur zijn, buiten de werkelijkheid treden, poseren. Een rol spelen.
Komisch duo
Klip en klaar zijn een komisch duo. Deze aan elkaar gekoppelde woorden roepen altijd vreemde associaties bij mij op. Ik moet dan bijvoorbeeld denken aan een kinderboek over twee kabouters met de vrolijke namen Klip en Klaar.
Maar dit woordenpaar is tegelijk ook bloedserieus. Klip en klaar, dat is een favoriete uitdrukking van heel veel politici. In de Tweede Kamer galmt het door de interruptiemicrofoon: “Voorzitter, het is klip en klaar dat de minister geen knip voor zijn neus waard is.” Deze uitdrukking is daarmee een voorbeeld van een politiek cliché, ook wel vaagtaal genoemd.
Je kunt er als nieuwsconsument om lachen, of je kunt er als taalkundige boos over worden, maar toch zullen politici het duo `klip en klaar’ niet uit hun vocabulaire schrappen. Dat kúnnen ze niet.
Natuurlijk is het een zinnetje dat lekker in de mond ligt, met een goed ritme. Maar het is ook onderdeel van het jargon dat bij de politiek hoort. Wie erbij wil horen, gebruikt dat jargon. Iedereen die tot de club behoort, spreekt immers dezelfde taal. Ga je als politicus opeens op een andere taal over, dan lig je eruit. Zo’n risico neem je natuurlijk niet.
Door hun speeches steeds opnieuw te vullen met jargontaal als `klip en klaar’, `de hardwerkende Nederlander’, `met de poten in de modder staan’ en `het is van tweeën één’, benadrukken de dames en heren dat ze `the real thing’ zijn. Echte politici. Die een exclusieve taal spreken die niemand buiten het parlement spreekt. Dat ze zich daarmee ook neerzetten als enigszins wereldvreemde excentriekelingen – “Voorzitter, het is klip en klaar dat dit totale onzin is.”
Master of the universe
Is het je al opgevallen? Het is bijna onmogelijk geworden om ergens nog een simpele workshop te volgen. Korte verhalen of interviews schrijven, singer-songwriter zijn, aquarelleren, politiek actief worden, groen leven, gewoon kritisch de wereld bezien: allemaal te leren via masterclasses.
Ik weet niet wanneer die hausse aan masterclasses precies is begonnen, het valt me nu opeens op. Ik weet wel dat een masterclass eigenlijk bedoeld is als iets heel exclusiefs. Een – vaak – openbare les, gegeven door een top-expert aan de allerbeste studenten in hun vakgebied, bijvoorbeeld jonge veelbelovende violisten of klassieke zangers aan het begin van hun carrière.
De suggestie van de huidige, overal aangeboden masterclasses is dus dat ze speciaal zijn. Stuk voor stuk bijzondere, uitdagende lessen voor de aller- allerbesten, gegeven door een meester-schrijver, of een meester-singer-songwriter. Daar krijg je als student een leerervaring die je nergens anders kunt krijgen.
Slimme marketing. Denk ik. De huidige masterclasses (lees: workshops) zijn immers vaak voor iedereen toegankelijk, of hij nu een uitblinker is of niet. En de docent is meestal, nou ja, gewoon een docent. Wellicht goed in haar vak, en echt wel iemand van wie je iets kunt leren, maar niet perse een meester onder meesters.
Is dat erg? Waarschijnlijk niet. Er zijn zo veel woorden die gedevalueerd raken, masterclass is daar gewoon een van. Toch is er één vraag waar ik mee blijf zitten: als je nou een echt, echt bijzondere les organiseert, met een wel heel bijzondere leraar, hoe prijs je die les dan aan? Super-workshop? Master-of-the-universe-class?
Singing in the rain
Er zijn zo veel soorten regen. Dit schrijf ik op een dag waarop de regen tegen de ramen gutst en alle oneffenheden in de straat zichtbaar worden als grote, onoverkomelijke plassen.
Maar gisteren waren er momenten dat ik door een fijne mist van vochtige druppels heen fietste en net niet – of nee, toch net wél – nat werd. Twee vormen van regen, en daar tussenin nog heel veel andere heftig opspattende en kalmpjes druppelende buien. Eskimo’s hebben honderd woorden voor `sneeuw’ (hoewel op dat mythische aantal blijkbaar wel iets is af te dingen, maar dit terzijde). Waarom kennen wij maar zo weinig woorden voor regen?
Ok: motregen, herfstregen, ijsregen, stormregen, depressieregen, stormregen, regen-na-zonneschijn. Ja, zo zijn er wel een paar te verzinnen, maar het gaat hier om samenstellingen, niet om unieke zelfstandig naamwoorden.
Er bestaat een school van linguïsten die stelt dat de ontwikkeling van een taal beïnvloed wordt door de omgeving. Dus: waar je door omringd wordt, daar verzin je woorden voor. Als het klopt dat Nederland een regenland is, dan zouden er in onze taal heel veel regenwoorden moeten zijn. Is dan de conclusie dat het hier niet zo veel en zo vaak regent als we denken, en dat regen dus helemaal niet zo bepalend is voor ons dagelijks leven? Hmmm.
Hoe het ook is, het kan nooit kwaad om nieuwe woorden te verzinnen, zeker voor een zo belangrijk fenomeen. Ik introduceer er alvast een: drizzel. Afgeleid van het Engelse `drizzle’, een zacht, fijn regentje met ambigue associaties: het kan zowel prettig als deprimerend zijn. Het woord ligt heerlijk in de mond, het zz-geluid bootst het suisen van de regendruppels na. Een blijvertje, denk ik, in ieder geval bij mijzelf. Wie volgt?
Spierballen
De beurzen gaan onderuit, meldt de ene na de andere nieuwslezer. O jee, alarmbellen rinkelen en dat is precies de bedoeling. Dit is nou een prachtig voorbeeld van beeldend taalgebruik. Je ziet voor je hoe de eerbiedwaardige beurzen uitglijden over een geniepige bananenschil en keihard op hun achterste landen, voeten met de glimmend gepoetste schoenen hulpeloos in de lucht. Au.
Zo verleidelijk is dit beeld – de financiële wereld die op zijn kont belandt – dat de hele schrijvende en gesproken journalistiek het overneemt. “Vanochtend gingen de Aziatische beurzen onderuit.” “Ook de AEX ging vandaag keihard onderuit.” “De Dow Jones volgde het voorbeeld van Europa en ging onderuit.”
Eén keer is dit leuk, de tweede keer is het aardig, drie keer is saai. Laat staan twintig keer. Of vijftig keer. Want dit is ondertussen standaard-taalgebruik. Het is nieuwsjargon dat de gemiddelde journalist bij elke nieuwe daling van de koersen zonder nadenken op het beeldscherm ramt als er snel of minder snel een artikel geschreven moet worden. Taalgebruik met spierballen, dat helemaal past bij de stoerheid die tegenwoordig verplicht is. (Denk maar aan het obligate: `voor de rechter slepen’ dat met graagte wordt gebruikt, ook als de gedaagde zich helemaal niet verzet tegen de rechtsgang en bepaald niet krijsend aan de haren de rechtbank ingetrokken moet worden. Of: `de sportploeg pakte de gouden medaille’, dat het neutralere en blijkbaar softere `de sportploeg behaalde de overwinning’ totaal heeft verdrongen.).
Je zou wensen dat er journalisten waren die iets minder spierballerig, en vooral iets creatiever met taal omgaan. Een paar suggesties voor die uitglijdende en vallende beurzen: de beurs verloor zijn `cool’. De beurs maakte een parachutesprong, maar helaas ging de parachute niet op tijd open. De beurs deed de beleggers veel verdriet. Of gewoon, zonder toeters: de koersen daalden scherp, de beurs sloot een stuk lager dan de dag ervoor.
Niks mis mee.
Gebod
Aan sommige woorden valt niet te ontsnappen. Ook al heb je er een hekel aan, toch zijn er momenten waarop je jezelf precies dat verafschuwde woord hoort gebruiken. Omdat zulke woorden overal zijn – in gesprekken op de bank, over de telefoon, op tv, op de radio, op Facebook. Daardoor krijgen ze een kleefkracht als die van secondelijm. Voor je het weet plakken ze aan je tong, hechten ze zich aan jouw zinnen.
Genieten – dat is er zo eentje. `Geniet van de zon’, schreef ik in een sms-je. `Geniet van je vrije dagen’, zei ik tegen een collega. En nog erger: `Vergeet niet te genieten’ in een telefoongesprek dat voornamelijk over moeizame zaken ging.
Genieten – wat kun je daar nu tegen hebben? Meestal wordt het in de gebiedende wijs gebruikt, als een soort levensvoorschrift. Een gebod met het soortelijke gewicht van beton – en dat is precies wat mijn weerstand opwekt. Genieten zou juist een associatie moeten hebben met losheid. Met een zacht briesje, zwaluwen die door de hoge lucht zwieren, frambozenijs dat langs je kin lekt, een gewichtloze sneeuwvlok op je neus. Met de groenste grassprietjes van de wereld, en daartussen madeliefjes, met dansen en rennen. Allemaal heerlijkheden die zich niet laten commanderen. Die zomaar opeens voor je voeten vallen, net als je het niet verwacht. Als je niet oppast, stap je er zomaar overheen, zonder ze te zien – omdat je te druk bezig bent met dwangmatig genieten.
Note to self: houd maar op met genieten.
Uniek
Iedereen is uniek. En tegelijk is niemand uniek: zie bijvoorbeeld de fotoseries die Ellie Uyttenbroek en Ari Versluis maakten van overeenkomstig geklede mensen.
Maar we zouden het wel heel graag willen zijn – enig in de wereld, heel bijzonder. De gemakkelijkste manier om dat te bereiken is via de spullen die je bezit. Via de kleding, sieraden, gadgets, de inrichting van je huis – daarmee kun je je van de mensen om je heen onderscheiden.
Producenten en winkels weten dat natuurlijk ook. De drang om uniek te zijn is een belangrijke motivatie achter veel aankopen. Daarom is het voor hen zaak om hun eigen producten zo uniek mogelijk te maken. Iets wat nog niet zo gemakkelijk is – bijna alles is immers al eens eerder bedacht en gemaakt. (zoek maar eens op internet onder de term `unieke producten’ en klik dan op `afbeeldingen’).
Bij afwezigheid van écht unieke spullen, doen winkeliers het dus anders: ze proberen uit alle macht om hun waren uniek te laten líjken. Als ze daar taal bij gebruiken, blijkt het moeilijk om het begrip `uniek’ op een aantrekkelijke, verleidelijke manier in woorden te vangen. De laatste tijd merk ik steeds vaker dat verkopers dan maar geen moeite doen. Ze prijzen hun producten rechttoe-rechtaan, heel simpel en plat aan.
Unieke mutsen! Unieke handschoenen! Een unieke laptop! Een unieke aanbieding!
En als je dan toch even een blik in de winkel werpt, zie je doodgewone mutsen, handschoenen die zo onopmerkelijk zijn dat je ze zo zou vergeten en in de trein zou laten liggen, een dertien-in-een-dozijn laptop. Een aanbieding waar je je neus voor optrekt.
Uniek – dat betekende enig in zijn soort. Maar nu niet meer, nu is alles uniek.
Gewichtigdoenerij
Dit is mijn 138e blogbericht op rij. Vandaag is de tweede dag op rij dat het geen mooi weer is. En het is derde uur op rij dat ik vanochtend achter de computer zit.
Dat klinkt toch indrukwekkend? De woorden `op rij’ doen de oren spitsen en scherpen de blik, ze geven aan dat hier iets belangrijks aan de hand is. Dat is waarschijnlijk de reden waarom we deze uitdrukking zo vaak horen en lezen. Journalisten zijn er dol op.
Dit is de derde verkiezingsnederlaag op rij. Vanavond maken we voor de tweede keer op rij mee dat hij vals zingt. We zien hier de achtste spelerswissel op rij.
`Op rij’ – ik vind het een onsympathieke woordencombinatie. Door het ontbreken van een lidwoord suggereert de uitdrukking zakelijkheid en feitelijkheid. Hier kan niemand een speld tussen krijgen. Maar deze no-nonsens is schijn. Heel vaak is `op rij’ betekenisloos, en wordt alleen gebruikt omdat het een futiele constatering zo lekker gewichtig doet klinken. We zijn hier getuige van de derde verregende wielerklassieker op rij. So what? Op zijn best zijn de twee woordjes een synoniem van het veel minder pompeuze `achter elkaar’.
Ik doe een voorstel: laten we tien weken op rij `op rij’ vermijden om daarna te evalueren of we het hebben gemist. Ik durf te wedden van niet.