Voor mij staan vijf pioenrozen in een vaas, tussen roze en rood in, en ze geuren naar zomertuin. Bloemen ruiken niet, ze geuren.
Eén is er al helemaal uit, ze laat uitdagend haar rokken rondzwieren. Kijk mij, kijk mij. Twee zijn bijna uit, voorzichtig schokken ze met hun schouders, tikken met een teen het ritme mee. Twee zitten nog stevig verpakt. De armen voor de borst geslagen, mond tot een streep getrokken, rug tegen de muur. Aarzelend tussen niet durven en niet willen.
Dat is toch raar – de bloemen zijn vast en zeker allemaal tegelijk gegroeid, zusjes aan één plant. En allemaal tegelijk geplukt – met een mes afgesneden, brute schrik. En dat dan toch de een zich eerder aan de nieuwe situatie heeft aangepast dan de ander, dat is raar. Of niet. Het heeft te maken met flexibiliteit, met overgave misschien, verzin ik. Of het is gewoon hoe de natuur werkt.
Terwijl ik dit schrijf, is bij een van de twee muurbloemen een van de buitenste blaadjes losgeraakt. Het ontvouwen is begonnen. De ander zet zich schrap. Ik laat me niet kennen. Mij krijgen ze niet te zien.
Stijf alle blaadjes op elkaar. Misschien komt deze ene knop wel niet uit, dat heb je soms in een boeket.
Eigenlijk is dat helemaal niet erg. Ik houd wel van stijfkoppen.
Verantwoordelijkst
De gemeenteraadsverkiezingen komen eraan. De partijen pretenderen dat het over lokale politiek gaat, terwijl ze tegelijkertijd heel hard hun best doen om er een populariteitswedstrijd voor de landelijke politiek van te maken.
Deze keer is daarom wel erg lastig om te kiezen. Dus maar eens naar wat radiodebatten geluisterd, interviews en artikelen gelezen. Dat viel niet mee. De politici zijn net opwindpoppetjes die zonder luisteren en zonder stotteren hun voorgeprogrammeerde verhaal doen. Een zinsnede komt daarbij wel 100 x terug: “Wij nemen onze verantwoordelijkheid”, of de wat hippere versie: “Wij pakken onze verantwoordelijkheid”. Of nog stoerder: “Wij lopen niet weg voor onze verantwoordelijkheid”. Soms wordt er een element van wederkerigheid ingebracht: “Wij roepen de burgers op hun verantwoordelijkheid te nemen.”
Geen enkele journalist stelt de voor de hand liggende vraag: verantwoordelijkheid waarvoor? En de politici zelf lichten ook niet verder toe. Zo zonder object is `je verantwoordelijkheid nemen’ richtingloos en stuurloos. Het is een zin die helemaal niks betekent. Een lege frase, die inderdaad heel daadkrachtig, poten-in-de-modder-achtig en tja, verantwoordelijk klinkt.
Maar ook een frase die weinig onderscheidend is, want deze uitdrukking ligt letterlijk elke politicus op het Binnenhof en in de gemeenten in de mond bestorven. Dus om nou op basis van die ingestudeerde quote als kiezer te bepalen welke partij het verantwoordelijkst is? Dat lijkt me moeilijk.
Ach, het is fijn dat politici hun verantwoordelijkheid nemen. Maar zeg nou eerlijk, het zou toch wel heel raar zijn als ze dat níet deden. Ze zijn gekozen om te besturen of om oppositie te voeren, dat is hun taak op aarde. Zijn ze daaraan gehoorzaam, dan betekent dat dat ze daarin hun verantwoordelijkheid nemen. Daar is niets verrassends aan.
En het zou al helemaal niet als unique selling point in de verkiezingsstrijd moeten worden gebruikt.
Potdicht
Stel je voor dat je niet zou kunnen lezen. Hoe zou je dan deel kunnen nemen aan een wereld die aan elkaar is gebreid met woorden? Stel je voor dat iemand een boek voor je neer zou leggen en dat dat boek potdicht voor jou bleef, hoe hard je ook probeerde om binnen te komen? Stel je voor dat je geen enkele zoekterm in kon typen op je computer. Dat je nooit kon antwoorden op de sms’jes die kreeg, totdat tenslotte niemand je nog berichtjes stuurde.
Dat je geen formulieren in kon vullen, ook niet de echt belangrijke. Dat je geen kattebelletje met lieve woordjes kon lezen, zodat je niet wist dat je een bewonderaar had.
Zoiets is nauwelijks voor te stellen. En toch leven heel veel mensen zonder letters, woorden, zinnen. Kinderen en volwassenen. Hier gaat het om 1,3 miljoen, hoorde ik – een getal dat ook alweer nauwelijks voor te stellen is. Op tv vertelde een man die vroeger laaggeletterd was hoe de bibliotheek tegenwoordig zijn tweede huis was. Ik deelde zijn ontroering. Maar wat als zo’n bibliotheek te ver buiten je bereik is, of als die bieb heel kil wegbezuinigd is?
Lezen maakt het leven leuker, interessanter, gemakkelijker, uitdagender, begrijpelijker. Iedereen zou het moeten kunnen. Eigenlijk is het een mensenrecht.
Hier gaat er iets mis. Want als dat lezen dan zo belangrijk is, waarom zorgen we dan niet dat iedereen – iederéén het kan?
Wij, ja wij
We gaan naar Sotsji. Daar gaan we goud pakken, en misschien ook een beetje zilver.
Wie zijn de `wij’ eigenlijk? Dat collectief dat binnenkort naar een subtropische badplaats afreist om daar Olympische wintersport te beoefenen?
Als je het nieuws een beetje volgt, zou je denken dat het hele Nederlandse volk daar straks over het kunstmatige ijs glijdt en in de namaak-sneeuw op het snowboard staat. Wij gaan naar Sotsji.
O ja? Ik niet. Ik kan niet eens schaatsen, ik heb een hekel aan sneeuw. Oranje staat me niet. Alleen die milde temperatuur daar aan de Zwarte Zee, die zou me misschien wel bevallen.
Maar toch gaan we naar Sotsji.
Die hele ploeg schaatsers, bobsleeërs en snowboarders, zo’n 40 mensen in totaal, ís namelijk symbool voor Nederland. Nee, symbool is nog te zwak uitgedrukt. Die sporters zíjn Nederland.
Wij gaan absoluut naar Sotsji.
En al die tegenstribbelaars, die niet-sporters, die winterhaters? Die gaan ook mee, die nemen we onder onze arm, trekken we mee aan hun haren, duwen we voor ons uit over het ijs. Of ze nou willen of niet, of ze nou denken dat ze uitzonderlijk zijn of niet.
We gaan naar Sotsji. En niemand krijgt dispensatie.
Wat zal het hier in februari leeg zijn! Eenzame huizen, de verwarming laag, de lichten uit. Niemand om de laatste uitverkoopjes te kopen. Niemand om de eerste tekenen van de lente te zien. De vogels zingen voor niemand.
En wat zal het stil zijn! Want als heel Nederland in Sotsji de Nederlandse eer aan het verdedigen is, wie blijft er dan achter om hier voor de tv de Olympiërs aan te moedigen?
Perdu
Met enige regelmaat vind ik noodkreten in mijn brievenbus. Pas nog een: “Vermist: onze lieve Saar Als je haar ziet, bel ons. We missen haar!” – waarbij een foto van een timide zwart-witte poes.
Ik kan daar slecht tegen, lig in bed na te denken of ik Saar misschien niet toch ergens op straat heb gezien en of ik mijn fietsenschuurtje wel goed genoeg heb gecontroleerd op verdwenen katten. De volgende avond fietst een man heel langzaam door de straat. Soms stapt hij af en kijkt in een voortuin of onder een auto. “Saartje, Saartje,” hoor ik hem roepen.
Een andere buurtpoes verdween onlangs ook. Ze heeft een gestreepte vacht en een Franse familie. “Je suis Micha, je suis perdu”. Op de een of andere manier klinkt dat `perdu’ nog erger dan `vermist’. De vertaling, in het Engels (ik woon in een kosmopolitische stad) `I am lost’ is ook niet misselijk en roept associaties op met het `little lamb lost in the woods’.
Ik zoek graag mee naar al die kleine verdwaalde katten, maar vind ze nooit. En wat erger is: ik weet ook niet of Saartje, Pomme, Tijger en Minoes ooit zijn teruggekeerd naar hun treurende baasjes. Dus blijf ik altijd maar naar ze uitkijken, zonder precies te weten waar ik op moet letten.
Daarom doe ik alle poezeneigenaren dit idee aan de hand: Deel flyers uit als je kat verdwenen is. Maar stop ook een circulaire in de bus van je buurtgenoten als je lieveling weer gevonden is. Dan weet ik in ieder geval dat ik me geen zorgen meer hoef te maken.
Over Micha ben ik gerust. In het huis van de Franse achterburen zat een paar dagen na de verdwijning een gestreepte poes in het raam te zonnen alsof ze nooit was weggeweest.
Wintertuin
De Oost-Indische kers bloeide dapper door, een plukje kervel en een mini-kropje sla stonden wat verloren in de natte grond. De rest was helemaal of bijna afgestorven: de dahlia’s, de goudsbloemen, een paar vergeten bietjes. Holle, grijze stengels staken somber omhoog, de grote zonnebloemen die ze ooit droegen waren ze al lang vergeten. Tuin aan het einde van november. Kletsnatte aarde, bedekt met dorre bladeren die samen een kruidige, volle geur af gaven. Puur herfst.
Ik ging aan de slag: groef de dahliaknollen uit, haalde de laatste planten weg, spitte de aarde om. De zaadjes van allerlei bloemen werden mee gespit, net als de gevallen blaadjes van de beuk en de moerbei. Een groepje ganzen zat luidruchtig te gakken in het weiland, misschien spraken ze elkaar moed in voor een lange vlucht naar een warmer land.
Toen ik klaar was, zag de tuin er nog kaler uit dan toen ik begon. Het laatste groen verwijderd, klaar voor de winter. Moeilijk om nu te geloven in de lente, met kleine groene sprietjes die met geduld en wat water tot bloemen uit zouden groeien, en de allereerste beginnetjes van groenten.
Raar, en naar, hoe zo’n tuin je met je neus op de feiten drukt: dat niets ooit hetzelfde blijft. Ik trok mijn tuinhandschoenen uit en zag dat er slijtplekken op de vingers zaten. Onder mijn nagels hadden zich zwarte aarde-randjes gevormd..
Toen ik op mijn fiets stapte om naar huis te gaan, kwam ik langs de rododendron. In de oksels van de takken wachtten dikke knoppen al op het voorjaar.
Heimwee
Ik was in Leiden, op de bèta-campus van de universiteit. Pal achter het station begint daar een wereld die in niets lijkt op de kronkelige oude binnenstad. Ik fietste op mijn leenfiets langs strakke grasvelden en hoge witte gebouwen.
In de verte sloegen twee mensen op een immens tennisveld een bal heen en weer, het plonk-plonk geluid maakte de stilte nog intenser. Het was net vakantie, alle studenten waren naar huis of op reis. In de gebouwen werd aan nieuwe vindingen gewerkt.
Ik moest denken aan de tijd dat ik op een Amerikaanse campus woonde en daar rondfietste. Toen was ik een vreemdeling met tijdelijke permissie om in een vreemde wereld te verblijven.
Ik stapte even af. Je kunt dus blijkbaar heimwee hebben naar iets dat eigenlijk nooit bij jou hoorde.
Twee konijnen maakten sprongetjes in het gras, een derde stak rustig de stille weg over.
Tuttig
Wat verandert er na een promotie? Niet veel, zo lijkt het op het eerste gezicht. Je man heeft nu een superbaan. Je gaat gewoon door met ontmoeten, reizen, glimlachen en wuiven, veel wuiven.
Je gaat op een kennismakingstournee terwijl iedereen je al kende (andersom is nooit het geval geweest en zal ook nooit het geval zijn). Je doet welwillend mee met kinderachtige spelletjes, net als vroeger.
Toch zijn er subtiele veranderingen. Je draagt nu altijd een hoed: soms tuttig, soms frivool (maar vaker tuttig). Je hebt je haar nooit meer los, tenminste niet in het openbaar. En als je echtgenoot spreekt, zwijg je en kijk je met je hoofd schuin naar hem op. Waar je vroeger met een enigszins spottende glimlach naar zijn speeches stond te luisteren, heb je nu een deemoedige blik in je ogen. De jaren vijftig zijn op zulke momenten teruggekeerd, met jou in de rol van gedienstige egaa. Mijn man weet zó veel – dát werk.
Je bent een plaatje, een decoratie, en je doet alsof je niet intelligent en scherp bent, alsof je geen eigen stem hebt.
Zo kun je toch geen rolmodel zijn? Al die meiden die zich naar jou modelleren, die moet je toch een beter voorbeeld geven?
Kom op, zet dat hoedje af en spreek. Wees spottend en slim, en stap uit het plaatje.
Levenskunst
Elke keer als ik mijn keuken in loop, zie ik de zin. Elke keer ben ik dan weer blij. De zin hangt sinds kort aan de muur, en is een kunstwerk van Simone de Jong. Uitgesneden in zink, in haar eigen mooie handschrift.
Ik loop altijd aan de zonkant van de straat.
En zo is het.
Oranje….
Oranje is overal, en overal is oranje.
De rest van de wereld is sinds een week of twee afwezig, het gaat hier alleen nog maar over koning en kroning. Een feest is het, de aanstaande troonswisseling, en dat zullen we weten ook. Oranje tompouce, oranje pruik, oranje clownsneus. Zelfs de meest serieuze kranten berichten alleen nog maar over het EVENEMENT en aanverwante zaken, ook als die slaapverwekkend oninteressant zijn. Oké, een klein hoekje wordt vrijgehouden voor Syrië, of Bangladesh, maar vooral niet te uitgebreid.
Oranje oorbellen, oranje jurkje, oranjebitter, oranjebitterijs. Ik zag hoe een kauwtje een verdwaald oranje veertje van een oranje boa meepikte voor zijn nest. Oranje lippenstift, oranje overhemd, oranje perpermunt en oranje koffie. Alle republikeinen zijn afgetreden. Op de radio wordt een koningssonnet voorgedragen, over het lied zwijgen we verder.
Oranje toeter, oranje vlag, oranje hoed met kroon erop. De eerste Amerikaan heeft zich al in campingstoel geïnstalleerd op de Dam. “And I ain’t gonna move from here.” Vastbesloten te genieten. Oranje-geglazuurde mierzoete taart, oranje soesjes, oranje chips en oranje bier. Dat is het: genieten. We moeten de crisis vergeten, we moeten genieten. Dit is het moment om alle Europese en andere ellende achter ons te laten en collectief, ja, wij samen, wij allemaal met elkaar in dit land, te genieten. Van ons feest, ons kroningsfeest, onze abdicatie. Die koningin, die koning? Ach, die doen er niet zo toe. Lang leve Oranje!
Wat is `oranje’ eigenlijk een raar woord als je het zo vaak achter elkaar opschrijft.