Het is een heel gewone straat met appartementen. Wat de straat prettig maakt, is dat er veel bomen staan, waaronder nogal wat hazelaars. Nu het herfst is, ligt de stoep vol met hazelnoten. Als ze nog in de boom hangen, zijn ze verpakt in een bolster met de vorm van een zeester, maar op de grond stuiteren de meeste noten uit hun verpakking.
Bewoners van de appartementen en voorbijgangers hebben geen oog voor de notenoogst. Buurtvogels zijn wel geïnteresseerd. Kauwtjes, eksters en nog meer kauwtjes. In de herfst vieren ze hier feest. De eksters zijn het meest behendig, met hun scherpe snavel krijgen ze de noten wel open. Overal liggen lege doppen waarin een mooi rond gaatje is gehakt. De kauwtjes zijn iets minder handig. Sommige exemplaren slaan steeds opnieuw met hun snavel op een uitverkoren noot, en soms lukt het om het ding open te breken. Maar vaker blijkt de schil te hard. Slimme vogels duwen wat hazelnoten naar het midden van de weg, waar de auto’s ze kapot rijden
Mensen houden van vogels – kijk maar naar de uitstalling van vetbollen en pindaslingers in de winter. Je zou verwachten dat de bewoners uit de straat af en toe wat noten open trappen voor de wachtende kauwtjes en eksters. Eén vrouw voldoet aan die verwachting. Ze komt het portiek uit en pakt haar fiets. Zet die dan weer tegen het muurtje en loopt naar een van de hazelaars. De vogels zitten op een afstandje te wachten. Met haar hoge hakken stampt ze op een noot, en nog een, en nog een. Het kraakt onder haar voeten. De vogels schreeuwen dat ze honger hebben. Ze loopt naar een volgende boom en vermorzelt nog wat notenschillen. Ik spreek haar aan en zie een betrapte blik. “Het is verslavend,” zegt ze, “dat kapotmaken. En dan nog voor een goed doel ook.” Ze draait zich om en loopt naar de volgende boom.
Een heerlijk hoofd
Ergens heb ik wel sympathie voor ze. Voor de mensen die zich niets aan trekken van de werkelijke weeromstandigheden. Die leven volgens het ideaalbeeld dat bij een bepaalde kalenderdatum hoort. 15 september: mild nazomerweer, ideaal om de nog bruine blote benen te showen. 16 september: wat een heerlijke zon, na het werk drinken we een glas wijn op een terrasje.
In hun hoofd is geen plaats voor een realiteit die warme truien, regenjassen en kaplaarzen dicteert. Rustig lopen ze door storm en regen in hun Birkenstocks, korte broeken en Ibiza-hempjes. Ze eten ’s avonds, als het hooguit acht graden is, op het terras hun pasta of pizza. Hun jas hangt nonchalant over de stoelleuning. In de ochtendtrein zitten ze zich in dunne outdoor-kledij te verheugen op een dagje wandelen over de hei. Dat het water tegen de ramen gutst en dat ze meer modder dan hei zullen zien – Ik wilde schrijven: dat deert hen niet. Maar ik geloof eigenlijk dat ze dat soort zaken helemaal niet opmerken. In hun hoofd is het nazomer, een tijd om heerlijk buiten te zijn en te genieten.
Zij zullen nooit last hebben van najaars- of winterblues. Voor hen is het altijd het mooiste weer in het best mogelijke seizoen. Benijdenswaardig, dat zijn ze.
Zo’n hoofd zou ik ook wel willen hebben.
Nostalgie
Vijf, zes weken heeft het geduurd. Loomheid lag als een zachte deken over de stad. De straten roken naar lindebloesem en zon, en mensen die niets dringend te doen hadden slenterden langs de bloeiende stokrozen– met een glimlach om hun mond. Weinig auto’s, weinig fietsen – ook zonder goed uitkijken bij het oversteken had je een aardige kans om heelhuids aan de overkant te komen.
En het geluid, het geluid van de stad, dat was echt anders. Een zacht tevreden hummen, op een enkel moment kortstondig opgeschrikt door het gebrul van een midlife motorrijder. En ’s avonds in de verte het geplop-plop van vuurwerk aan zee. Als er ooit een tijd voor dromen was –
Vandaag weer naar kantoor, mooi jurkje aan dat de bruine tint goed doet uitkomen. Hoe krijg je in hemelsnaam die volle mailbox ooit weer leeg? Kinderen worden naar school gebracht, de straat vol het schoolplein staat vol auto’s met draaiende motor. Oversteken is nog niet zo makkelijk. De stad humt niet meer, dat is iets van lang geleden. Nu zoemt het overal, zelfs op de stilste plekken, als een elektrisch geladen apparaat, met onverwachte schrille uithalen dat doet denken aan een nieuwe vorm van house. Misschien nog niet zo slecht. Nostalgie is fijn af en toe, maar als je niet oppast verzink je erin als een prinses in al te zacht beddengoed. Als er ooit een tijd voor actie was –
Kluitje
Het is officieel: ik heb de schaatstitel op de 5000 meter gepakt. Ik heb de snowboard-zege binnengehaald. Ik patrouilleer voor de vrede in een heet Afrikaans land. Ik behoor tot de wetenschappelijke top met mijn onderzoek. Ik ben innovatief bezig op de internationale markten met mijn bedrijf.
Ja, echt waar.
Al die successen kan ik claimen, ook al zijn anderen – sporters, militairen, wetenschappers, bedrijven – er eigenlijk verantwoordelijk voor. In de media wordt in dat soort gevallen immers standaard gesproken over `wij’. Wij zijn degenen die al die resultaten hebben behaald. Wij gaan naar Mali, wij hebben de wereldtitel in onze zak. Als rechtgeaarde VOC-ers halen wij de ene internationale order na de andere binnen.
Met `wij’ wordt dan Nederland bedoeld. De militair, sporter, ondernemer wordt tot een pars pro toto gemaakt: zijn of haar individualiteit verdwijnt achter het succes, en dat succes wordt geheel en al op het conto geschreven van het land als totaal. Trouwens, dit fenomeen geldt alleen bij klinkende prestaties. Als er sprake is van falen of wangedrag, dan werkt het niet.
Omdat ik onderdeel ben van Nederland, zijn die successen dus mijn successen. Vandaar dat lijstje megalomane claims aan het begin van deze column.
Soms hoor je een radiomaker aan een bewegingswetenschapper vragen: “Waarom zijn wij eigenlijk zo goed in schaatsen?” terwijl de journalist in kwestie zelfs nog nooit op het ijs heeft gestaan. Of, als het bijvoorbeeld gaat om Dutch Design: “Wat is nou precies de kracht van onze ontwerpen?” Grote kans dat de vragensteller in kwestie nog geen rechttoe-rechtaan tafel kan tekenen.
Zielig. Maar ook érg bekrompen. Wij zitten met ons allen op een kluitje in dit land en houden elkaar heel stijf vast. En als één persoon plotseling iets betekent in de wereld, dan komen we allemaal tegelijk overeind om te juichen. Voor onszelf.
Gelukkige kip
Het was tijd voor even iets anders, even geen werk. Ik stapte op de fiets en reed naar de pottenbakkerij in het centrum van de stad. Een daar eerder gekochte beker en een schaaltje waren onlangs met veel spijt in de vuilnisbak beland. Pats op de grond, zo uit mijn handen geglipt. Ja, dan blijven er alleen scherven over.
Tijd voor een nieuwe beker en een nieuw schaaltje. In de pottenbakkerij stond het vol met bekers, schaaltjes, vazen, borden, van alles. Mooie kleuren. Het rook er naar natte klei. De eigenaar kwam me een hand geven, wat ik charmant vond. Kijk maar gewoon rond, zei hij. Mijn beker zag ik gelijk staan, mijn schaaltje niet.
“Het heeft de kleuren en de beweging van de wolken,” probeerde ik. Hopeloos. Mmm, zei de pottenbakker en verdween naar de werkruimte naast de winkel. Ik keek om de hoek. Planken met witte vormen, nog niet geglazuurd en niet gebakken.
In een hoekje scharrelde een kip. Een dikke, bruine kip met kwastjes van veren aan haar poten, alsof het hier geen pottenwerkplaats was, maar een tuintje. De pottenbakker kwam terug, hij zag me kijken. “Dat is de laatste van een koppeltje,” zei hij. “Dus haal ik haar overdag naar binnen, anders is ze zo alleen. Ze krijgt lekkere hapjes en soms zit ze even op schoot.” De kip liep langs me heen, op weg met een duidelijk doel, een plas zonlicht naast de etalage. Ze maakte het zich gemakkelijk in de zon.
Ik dacht aan gladde bruine eitjes in wolkenkleurige schaaltjes. Aan een wit ei in een ongeglazuurd wit kopje. En aan scharrelen zonder bang te zijn voor eenzaamheid of de kou, omringd door de geur van natte klei.
“Zo’n schaaltje heb ik nu niet, maar ik kan er een voor je maken. Met de beweging van de wolken.”
Dat wilde ik wel. Als ik mijn nieuwe schaaltje straks zou gaan halen, kreeg ik misschien wel een vers gelegd eitje mee.
Uniek
Iedereen is uniek. En tegelijk is niemand uniek: zie bijvoorbeeld de fotoseries die Ellie Uyttenbroek en Ari Versluis maakten van overeenkomstig geklede mensen.
Maar we zouden het wel heel graag willen zijn – enig in de wereld, heel bijzonder. De gemakkelijkste manier om dat te bereiken is via de spullen die je bezit. Via de kleding, sieraden, gadgets, de inrichting van je huis – daarmee kun je je van de mensen om je heen onderscheiden.
Producenten en winkels weten dat natuurlijk ook. De drang om uniek te zijn is een belangrijke motivatie achter veel aankopen. Daarom is het voor hen zaak om hun eigen producten zo uniek mogelijk te maken. Iets wat nog niet zo gemakkelijk is – bijna alles is immers al eens eerder bedacht en gemaakt. (zoek maar eens op internet onder de term `unieke producten’ en klik dan op `afbeeldingen’).
Bij afwezigheid van écht unieke spullen, doen winkeliers het dus anders: ze proberen uit alle macht om hun waren uniek te laten líjken. Als ze daar taal bij gebruiken, blijkt het moeilijk om het begrip `uniek’ op een aantrekkelijke, verleidelijke manier in woorden te vangen. De laatste tijd merk ik steeds vaker dat verkopers dan maar geen moeite doen. Ze prijzen hun producten rechttoe-rechtaan, heel simpel en plat aan.
Unieke mutsen! Unieke handschoenen! Een unieke laptop! Een unieke aanbieding!
En als je dan toch even een blik in de winkel werpt, zie je doodgewone mutsen, handschoenen die zo onopmerkelijk zijn dat je ze zo zou vergeten en in de trein zou laten liggen, een dertien-in-een-dozijn laptop. Een aanbieding waar je je neus voor optrekt.
Uniek – dat betekende enig in zijn soort. Maar nu niet meer, nu is alles uniek.
Verlicht
De bushalte was niet meer dan een afdakje van zo’n 50 centimeter breed. Ik drukte me tegen de achterwand om de harde regen te ontwijken, zonder veel resultaat. De stormwind trok aan mijn jas
De avondspits was al voorbij, maar af en toe raasde een auto langs. Snel naar huis, zonder te letten op de plassen. Het water spatte hoog op. Ik probeerde nog een stap naar achteren te doen, maar de achterwand gaf niet mee.
Naast me stond nog iemand te wachten. Ze had een keer of tien geprobeerd een sigaret op te steken, maar de wind was te sterk. Nu had ze haar handen diep in haar zakken gestopt en wipte van haar tenen naar haar hakken op en neer.
We hoorden het geluid tegelijk, toen de wind een seconde of wat in kracht afnam. Paardenhoeven op het asfalt.
Aan de overkant verscheen een stevige pony. Zijn berijder was klein en droeg zo’n lelijk lichtgevend hesje dat je tegenwoordig bij alle avondhardlopers ziet. Een klein paard met een kind, ’s avonds op weg – maar waar naartoe? Een warme stal, mocht ik toch hopen. Het paard had een knipperend rood lichtje aan zijn staart en een wit lichtje aan een van de leidsels. Een fietspaard.
Klop, klop, klop, gingen de hoeven. Dat geluid riep een rare retro-sfeer op, die gelijk teniet werd gedaan toen een auto rakelings langs de bushalte stoof.
Pony en ruiter sloegen linksaf en maakten een bochtje, zodat ze aan onze kant van de weg liepen. De vrouw zonder sigaret en ik keken gefascineerd toe. Daar kwam het paard, zijn manen stonden borstelig overeind. Het witte fietslampje scheen zwakjes voor hem uit. Klop, klop, klop.
Vlak langs de bushalte, vlak langs ons. De berijder – een meisje van een jaar of 12, zat fier rechtop alsof het niet regende en stormde, alsof het een prachtige dag was. Klop, klop, klop. Ze keek ons niet aan, maar wij konden onze ogen niet van haar en haar paard afhouden.
Daar gingen ze. We keken ze na tot het rode knipperlicht in de verte was verdwenen.
Vrijheid voor even
Op nieuwjaarsdag maakte ik een wandelingetje. Er was wat zon en een harde wind. Ik verwonderde me. Hoe sterk de stilte is na een nacht vol geknal. De vogels durfden weer en in de verte kwam een kleine hond aangestormd. Wapperende oren, dit is vrijheid. Niemand die hem tegenhoudt, er zit meer snelheid in hem dan hij zelf had gedacht. Klein lijfje over het fietspad, snel als een jachthond.
De vrijheid is beter dan hondenbrokjes en een warme hondenmand. Deze hond zou niet stoppen voor de drie kinderen die achter hem aan renden. `Blijf, blijf,’ riepen ze, zonder resultaat. De hondenopvoedcursus was al lang geleden, daar had deze hond geen boodschap meer aan.
Toen hij mij zag, minderde hij vaart. Toch even kijken en snuffelen. Hij sprong tegen mijn benen, wilde kennis maken. De kinderen kwamen ademloos dichterbij. `Blijf,’ fluisterde het oudste jongetje.
Ik greep de hond bij zijn halsband, dat had hij niet verwacht. Verrader, siste hij tegen me.
De jongen maakte het haakje van de lijn aan de halsband vast. Thuis zou hij niet vertellen hoe hij de hond heel even, heel even maar, los had laten lopen. `Dank u wel, mevrouw.’
Grijswit
Het sneeuwt. Ik doe ’s ochtends de gordijnen open en ja, alles wit. Had de weerman toch gelijk gisteravond.
Als ik later buiten loop, is het drabberig en glibberig. Wit is overal grijs geworden, behalve in het park. Bomen en aarde zijn nog bedekt met iets dat betoverend zou kunnen zijn, als je goed kijkt. Een merel scharrelt op de niet-bevroren grond. Zou het niet koud zijn, met die blote klauwtjes?
Sneeuw hoort feestelijk te zijn, of in ieder geval magisch. Alle scherpe randen bedekt onder een witte, zachte laag. Alle dingen die lelijk zijn om te zien of te voelen, verborgen onder een bergje glinsterende kristallen. Dat prettige knisperende geluid onder je voeten. En o ja, nog beter: de eerste zijn die over een stille besneeuwde straat loopt, en dan omkijken naar je eenzame voetstappen.
Een herinnering aan wintersprookjes als the Lion, the Witch and the Wardrobe, kinderboek over een ondergesneeuwd land. Of de IJskoningin, over een ijssplinter in een hart, ontdooid door liefde.
Vandaag is er toch iets misgegaan, met die grijze slurrie.
In het park
Sommige dingen stemmen droevig en vrolijk tegelijk.
Het park was op zijn mooist: alles sappig groen, rododendrons in felle kleuren, madeliefjes in het gras. Een gebogen kleine vrouw liep achter een wandelwagen. Zo’n vintage exemplaar, waar hippe ouders nu een moord voor doen. Ze was een beetje wankel, moest zich goed vasthouden aan de handvatten om niet om te vallen. Verstandige, platte schoenen, die langzaam over de lastige kiezels schoven.
In de wandelwagen zat een hondje van een onbestemd ras, wit met zwarte vlekken. Hij had een hemelsblauwe halsband met strass-steentjes om. Het hondje keek rustig om zich heen, hij was het gewend om als een prinsje gereden te worden.
“Hij kan niet meer lopen,” vertelde de oude dame. `Reumatiek, net als ik. Maar we gaan hier elke dag koffie drinken. Hebben we toch wat beweging.”
Ze schuifelde verder naar de uitspanning die verderop wachtte onder hoge kastanjebomen. Twee ganzen snelden met een hele stoet donzige kleintjes langs haar heen, op weg naar de vijver.