Vandaag fietste ik door de duinen. Het hagelde, de noordwester van de avond daarvoor liet zich nog voelen. Buienradar had gezegd dat het droog zou blijven.
Daar vlak langs het fietspad stond een bord dat ik waarschijnlijk al honderden keren had gezien en nooit echt had gelezen. Waarom nu wel, terwijl de hagelsteentjes venijnig in mijn gezicht prikten – dat was een raadsel. Het bord meldde dat dit een beschermd natuurgebied was, waar je als bezoeker niets mocht beschadigen of verontrusten.
Het was dat laatste woord, `verontrusten’. Een woord dat tegenwoordig een bijna exclusieve tandem vormt met `burger’, als in `verontruste burger’ (een synoniem van `verontwaardigde burger’, of `boze burger’). Maar dit bord was het bewijs: ook natuur kan verontrust zijn, het is een staat die niet aan mensen is voorbehouden.
Ik dacht aan de vos die ik ooit op ditzelfde duinpad had gezien, en aan zijn broer, die op een avond gewoon door de stadswijk liep waar ik ook net een wandelingetje maakte. Die hadden allebei een redelijk onverstoorbare indruk gemaakt, mijn ademloze bewondering gleed van ze af. Ze waren langs me heen gelopen zonder me een blik waardig te keuren. Ik bestond simpelweg niet in hun wereld, dat was duidelijk.
Waarschijnlijk gold dat net zo goed voor de Schotse Hooglanders, die zonder het te weten tot nieuwe natuur waren benoemd en die te midden van wandelaars en fietsers de duinen afgraasden. En voor de kraaien en meeuwen met hun schelle stem, en nog meer voor de zilverige abelen en de prikkerige duindoornstruiken.
Zouden zij ooit wel eens verontrust zijn, zoals wij verontrust zijn? En wat betekent dat eigenlijk, verontrust? Er is een verschil met ongerust zijn, dat is duidelijk. Ongerust kan klein zijn, intiem, ’s nachts in bed liggen en niet kunnen slapen van al die gedachten die maar rond- en rondrazen in de afgesloten ruimte van je hoofd. Verontrust is groter en extrovert, ik zou bijna zeggen: opgeblazen. Verontrust wil een podium om zijn mening uit te schreeuwen.
De duinbewoners kennen vast dat eerste wel, die ongerustheid. Ongerustheid misschien over te veel mensen, te veel honden, te weinig eten. Maar verontrust? Wrokkig, opgeblazen, verontwaardigd, schreeuwend alleen om de oren van anderen pijn te doen? Neu, dat denk ik niet.
Goed dat dat waarschuwingsbord er staat, want dat moeten we vooral zo houden.
Het beste
Het kan nog net. Of kan het al niet meer? De beste wensen. Wat de etiquette erover zegt, weet ik niet precies. 6 januari, driekoningen, moet in ieder geval de kerstboom de deur uit zijn. Hier staat hij nog, vooral dankzij zijn lichtjes. Zo kaal zonder. Nog even.
Het jaar is nog maar net begonnen, en toch is er weinig onwennigheid. Op die kerstboom na, voelt het jaar gewoon, alledaags, precies zoals het eerdere jaar. Na éen enkele dag winter, miezert het alweer. In de winkels is het uitverkoop.
Maar toch, die beste wensen. Veel mensen hebben mij de afgelopen dagen het beste gewenst, en ik heb hun van harte hetzelfde teruggewenst. Een fijne wens, makkelijk uitgesproken en universeel toepasbaar. Als ontvanger kun je zelf invullen wat voor jou dat `beste’ precies betekent, de uitspreker hoeft zich niet te belasten met de eventueel bijbehorende emoties. Gezondheidszorgen, kinderwens, hoop of wanhoop – dat kan immers allemaal vastkleven aan wat de ontvanger zich voorstelt bij `de beste wensen voor het nieuwe jaar’. De mevrouw bij de bakker die jou allerhartelijkst het beste toewenst, weet dat natuurlijk allemaal niet. En dat is maar goed ook.
Sommige mensen maken er toch meer werk van, ze vinden de beste wensen misschien te kaal, te onpersoonlijk. Dan krijg je wensen als: een liefdevol nieuw jaar, een vrolijk nieuw jaar, een creatief nieuw jaar. Of: een optimistisch nieuw jaar. De ervaring leert, dat dat soort wensen meestal ingegeven zijn door het eigen ideaalbeeld van het nieuwe jaar. Iemand die hoopt op een nieuwe liefde – of op vrede op aarde – , zal iedereen een liefdevol nieuw jaar wensen. Iemand die de somberte in zijn leven zat is, wenst zijn vrienden een vrolijk nieuw jaar. Et cetera.
In dat verband kies ik zelf voor: een optimistisch nieuw jaar. De kleine en de grote wereld om mij heen kunnen wel wat optimisme gebruiken te midden van al die somberte.
Of, als je dat toch liever hebt: de beste wensen. Waarbij `beste’ staat voor: liefde, warmte, vriendschap, zonneschijn, gezondheid, minder klimaatverandering, meer vrije dagen, je thuis voelen in je nieuwe huis, een Elfstedentocht ook al vindt die plaats in Oostenrijk en niet in Friesland, gebakjes, nieuwe klanten in je zzp-praktijk of ander succes in je werk, steeds meer evenwicht vinden in je leven, of dat nu hier in Nederland of in Frankrijk is, een bestseller in de markt zetten, heel veel lachen en gezamenlijke etentjes, strandwandelingen, boswandelingen…… en vul zelf maar in.
Vier geschenken
Het was van het ene op het andere moment winter geworden. Ongelooflijk hoe je op een herfstavond in slaap kunt vallen en de volgende ochtend in de winter wakker kunt worden.
Ik ging wandelen met mijn moeder. Op een gewone, doordeweekse werkdag.
Buiten was het koud en glanzend, we hadden onze handschoenen aan. De zon had zijn hoogste punt nog niet bereikt, maar in deze tijd van het jaar was die hoogte sowieso nogal laag. We liepen een eindje, de route die we meestal liepen. Over een drukke weg, hup, zo een oeroud bos in – tussen bomen die er al veel langer stonden dan de jaren van onze gezamenlijke leeftijden bij elkaar opgeteld.
Vandaag leek het wel een sprookje, want midden in het bos kregen we zomaar vier geschenken aangereikt. Eerst zagen we vlak bij de vijver een gouden boom. Echt goud, niet gelogen. Geelgouden beukenblaadjes die feestelijk en indrukwekkend afstaken tegen de naakte takken van de andere, armelijke en vroeg kaalgeworden bomen.
Vervolgens ontdekten we een diamanten blad: een doodgewoon, modderig blad, al bezig te vergaan tot compost. Aangeraakt door de vorst van die nacht en daarmee bijzonder geworden: het doodgewone blad was bezet met honderden kleine schitterdiamantjes.
Het derde cadeau was een grote hond die zich prinsheerlijk in een wagentje rond liet rijden, omringd door een stoet kleinere hondjes. Het wagentje, dat het midden hield tussen een koetsje en een rolstoel, werd voortgeduwd door een dame die ons vriendelijk toeknikte. Heerlijke dag vandaag.
Ondertussen waren we bijna helemaal om de vijver heen gelopen. Het water had een vliesje van ijs, als een flinterdun dekseltje, maar hier en daar waren kleine zwembaden uitgespaard voor de watervogels. De twee zwanen die hier woonden, zagen we in de verte. Toen ze ons in het vizier kregen (mensen met brood, of andere lekkere hapjes), kwamen ze onze kant uit. De voorste zwaan baande zichzelf en zijn echtgenote? echtgenoot? (hoe geëmancipeerd zijn zwanen eigenlijk?) een pad door het dunne ijs. Met zijn borst duwde hij de stukken ijs opzij, zodat er een doorgangsroute ontstond. Een zwaan als ijsbreker, nog nooit gezien. Wat een wonder.
Dankbaar namen we ook dit vierde geschenk in ontvangst. Op het terras van de stadsboerderij kwamen we bij van alle wonderen (en het was een extra wonder dat het restaurant open was en dat we er nog een cappuccino konden krijgen ook.)
Spinnenles
Ik gaf op mijn balkon de planten water. De temperatuur was nog zomers, maar de herfst hing al als een vermoeden in de lucht. Door omstandigheden woonde ik een tijdje niet in mijn eigen huis. (Wat is dat eigenlijk voor een rare, vage uitdrukking: `door omstandigheden’. Wat bedoel je met `omstandigheden’? Het hele leven hangt aan elkaar van omstandigheden, niets gebeurt er zonder dat de ene omstandigheid zich verbindt met de andere. Onnodig om dat op deze manier nog eens te benadrukken. Conclusie: `door omstandigheden’ is gewichtigdoenerij, een uitdrukking die niet meer bevat dan wat lege lucht.)
Goed, ik woonde dus een tijdje niet in mijn eigen huis en de geraniums, rozen en clematis voelden zich verwaarloosd. Dorst, dorst, dorst – zongen ze met hoge stemmetjes, en ik haastte me met mijn gieter naar de meest uitgedroogde exemplaren. Planten zijn levende wezens, en op dat moment was ik me er weer eens van bewust dat zij van mij afhankelijk zijn. De dood van zo’n wezen wil je niet op je geweten hebben, lijkt me. (Hoewel er genoeg mensen zijn die zonder gewetenswroeging een plant in de vuilnisbak kiepen, alleen maar omdat ze hem zat zijn).
In mijn haast maakte ik echter wel een ander slachtoffer: ik zag een spinnenweb over het hoofd dat zich uitstrekte van het balkonplafond tot aan de takjes van de roze hanggeranium. Een kunstwerkje van gesponnen zilver, of liever: een voormalig kunstwerkje. Een paar cruciale draden die het geheel in evenwicht hielden, had ik kapot getrokken. Het kunstige spinnenweb verschrompelde tot een slordig haakwerkje, een broddellapje. De spin klemde zich vast aan een losse draad –stupéfait.
Sorry, sorry, mompelde ik.
Even zweefde hij als een trapezewerker heen en weer. Maar binnen een halve minuut hernam hij zich, hees zich aan zijn draad omhoog en begon een nieuw web te spinnen. Back to business. Ik was onder de indruk. Ok, er overkomt je iets ellendigs, iets wat je niet aan had zien komen. Maar dat is geen reden om je te laten verslaan. Kom op, niet wenen maar gewoon opnieuw beginnen.
Van zulke veerkracht kon ik nog wel iets leren. Ik pakte de gieter weer op en ging verder met gieten – heel voorzichtig.
Geldla
Een land wordt gedefinieerd door vragen. De vragen die op ieders lippen liggen. Die weerspiegelen immers wat de mensen in dat land bezighoudt.
In ons geval is dat: ‘En wat kost dat ons?’ of: `Wat gaat dat ons opleveren?’
Money, money, money – dat is de kern van onze maatschappij. Of het nu over vluchtelingen, wetenschap, bankencrisis, cultuur, politiek schandaal of iets totaal anders gaat. Luister maar eens naar Radio 1 – de geld-vraag wordt vroeg of laat altijd gesteld.
Pas hoorde ik een radioreportage over muziekonderwijs voor kinderen. Daar is het slecht mee gesteld: muziekscholen worden gesloten, scholen schrappen muzieklessen – veel kinderen leren nooit een noot lezen, laat staan een noot spelen. De interviewer aan de deskundige: “En is in geld uit te drukken wat dat de economie kost?” En de deskundige, in plaats van in verbazing te reageren, ging er serieus op in. Creativiteit die op jonge leeftijd niet gestimuleerd wordt en daardoor op latere leeftijd kwijnend is. Wat ernstige gevolgen heeft voor onze creatieve industrie, voor je het weet lopen we achter op andere landen en missen we inkomsten. Hoeveel inkomsten? Verdomd, ik geloof dat hij nog een schatting deed ook.
Geschrapt muziek onderwijs staat gelijk aan gederfde inkomsten. En niet aan: het verlies van samen iets moois maken en het gelukzalige gevoel dat daarbij hoort.
Zo is dat dus. Daar wonen we dan, in een van de gelukkigste landen van de wereld als we de ranglijsten moeten geloven. En dan kijken we niet wijds om ons heen, om te genieten van dat wat ons blijkbaar zo gelukkig maakt. We kijken met vernauwde blik naar de geldla.
Wit en boos
Op een dag met veel zon en veel wind zat ik op een bankje bij de vijver. Daar voer een witte zwaan, sierlijk zoals zwanen zijn, met iets gebogen hals. En dominant, zoals zwanen soms ook zijn. Want in de buurt van de zwaan was geen plek voor andere watervogels.
Zodra een waterhoentje, eend of gans in zijn buurt kwam, versnelde de zwaan zijn trage, dobberende tempo tot dat van een watersporter op doping. Hij ging dan dreigend op zo’n andere, veel kleinere, watervogel af. Soms was zijn aanblik al genoeg om de waterhoentjes snel de kant op te laten klimmen. Soms was er meer machtsvertoon nodig, dan maakte hij zich groter door zijn vleugels een stukje omhoog te heffen en siste hij naar de ongelukkige ganzen. Zo legde hij cirkels van leegte om zich heen. Het resultaat was tijdelijk. Steeds lieten de vogels zich weer in het water glijden zodra de zwaan zich weer had omgedraaid, op weg naar een andere boosdoener.
Bij het volgende vijverrondje verjoeg de zwaan dan weer dezelfde waterhoentjes, eenden en ganzen. Die dan eerst schielijk de kant op vluchtten om vervolgens – honend lachend – achter zijn rug weer het water op te zoeken. De zwaan had het er enorm druk mee. Maar hoe hij ook dreigde, hij had de vijver nooit voor zichzelf alleen. De watervogels hadden er duidelijk lol in om hem te jennen. Dit kon zo nog uren doorgaan, dat zag ik wel.
Het was duidelijk, de zwaan was boos. Razend. Maar waarom? Hij moest wel diep ongelukkig zijn. Waar kwam die woede anders vandaan? En eenzaam, ook al was het zijn eigen schuld. Al die vergeefse energie, die zou hij beter kunnen inzetten voor prettige zwanenzaken. Ik had medelijden met hem.
Roze kracht
In de achtertuin hangt een roze wolk. Vanuit mijn werkkamer, een verdieping hoger, heb ik een goed uitzicht. Hij deint wat op en neer, pronkt wat, en is vooral overweldigend roze.
De roze wolk is een bloeiende prunus. Hij is zo aanwezig als een charismatisch persoon. Als ik mijn werkkamer, slaapkamer, keuken binnen loop en naar buiten kijk, is de prunus het allereerste wat ik zie. Een en al roze is het aan de andere kant van de ramen. De boom laat zich niet negeren.
En tegelijk is hij zo zacht, aandoenlijk bijna, met al die dotten roze bloesem aan zijn buigzame takken. (Op een dag in de winter zag ik een keer de benedenkat in de prunus klimmen. Ik hield mijn hart vast toen de poes zich op zo’n soepele tak neerzette. De tak boog door onder het toch geringe kattegewicht, maar hield stand.)
De prunus kenmerkt zich door een combinatie van onverzettelijkheid en zachtheid. Nooit was dat duidelijker dan in de afgelopen week. Precies toen de boom in volle bloei was gekomen, nam een allerlaatste winterweek midden in de lente bezit van de natuur. Regen, hagelbuien en harde wind, veel harde wind.
Ik hield opnieuw mijn hart vast. Elke ochtend van die winterweek verwachtte ik bij het opstaan een verslagen boom te zien: kaal en nat, de bloesemblaadjes verregend op het gras.
Dat gebeurde niet, hoe hard het ook waaide en hoe scherp de hagel ook was. Nu lijkt de kou het land uit getrokken, en de prunus is nog altijd zichzelf: een deinende roze wolk. Bijna helemaal in tact.
Het is verleidelijk om die roze onverzettelijkheid een symbolische betekenis te geven. En vooruit, laat ik dat dan maar gewoon doen: de zachte krachten zullen winnen in ’t eind.
Onverstoorbaar met bolhoed
Hij kocht een reep donkere chocola met zeezout in de gezonde winkel waar ik nog stond te bedenken of ik vanavond wraps of toch ovenschotel zou eten. Hij rekende af en liep snel naar buiten, de lentezon in.
Ik keek het meisje achter de toonbank aan, ongetwijfeld met een enigszins verbaasde blik. “Ja, hij komt hier elke dag, elke dag voor dezelfde chocola,” zei ze.
Toen ik met mijn tas met groenten en wraps de winkel uitging, zag ik hem aan de overkant van de straat. Daar stond hij, heel stil, gezicht opgeheven naar de zon, ogen dicht. Groot gelijk, als het even mooi weer is, moet je daar van genieten. Een magere jongen in een lange, openvallende zwarte jas en met een zwarte bolhoed op zijn hoofd. Een enorme gebreide sjaal om zijn hals gewikkeld.
Een opvallende verschijning, maar er zijn wel meer bijzonder geklede mensen in de stad. Wat hem echt opvallend maakte was zijn totale onverstoorbaarheid.
Hij nam zijn zonnebad vlak naast een boom, zijn rug kaarsrecht, zijn hoofd een tikje achterover geheld. Midden op de smalle stoep, mensen moesten om hem heen lopen. Maar hij leek niet eens te merken dat hij een obstakel vormde voor kinderwagens en boodschappenkarretjes. Vol overgave, alle aandacht voor de zon.
Naast hem een miniterrasje, twee tafeltjes met stoelen zo dicht mogelijk tegen de muur geschoven. Hij stond op nog geen meter afstand van het tafeltje waaraan twee vrouwen hun eerste buiten-koffie dronken. Ze wierpen hem ongemakkelijke blikken toe en hun gesprek stokte.
Het deerde hem niet. Hij had ook een boom verderop kunnen gaan staan, verder weg bij het terrasje vandaan, een beetje uit de drukte. Niet nodig. Hij was zelf een boom, een tijdelijke boom in de zon, niemand kon hem iets maken.
Boom
Ik kwam thuis en de boom was weg. De es waar ik vanaf mijn balkon op uit keek en waar elke lente de merels om het hardst zaten te zingen. Deze lente zouden ze een andere plek moeten zoeken.
Ja, inderdaad, het was best een grote boom voor een klein stadstuintje, hij torende uit boven de zolderverdieping van het huis van de overburen. Maar toch, ik snap dat niet, mensen die zomaar zo’n boom om laten kappen.
Het was misschien wel vlak na de oorlog dat de toenmalige eigenaar een jong boompje in zijn kale tuin plantte. Tientallen jaren stond de es daar, zich rekkend en steeds verder uitrekkend, wortels breed en diep in de grond. En dan op een dag, opeens een elektrische zaag erin.
Hier in de stad is op heel wat bomen een omineuze groene stip geverfd. De kap is nabij, betekent dat. Hoge populieren – waaihout, maar ze zien er over het algemeen nog patent uit – hebben bovendien een wit plastic lint omgeknoopt gekregen. Daar staat zoiets op als: Groot populierenonderhoud.
Wat zou dat voor zo’n boom betekenen? Je bent geneigd om bomen allerlei gevoelens toe te dichten. Dat heeft waarschijnlijk te maken met hun mythische status, die zelfs in het gewone dagelijkse stadsleven nog een beetje aan ze kleeft. In sprookjes, mythes, legendes, en ook in moderne kunst hebben bomen vaak een alwetendheid: een weten van de wereld, van het verleden en de toekomst.
En zoiets zaag je dan om? Mmm.
Populierenonderhoud is een fijn, concreet woord. Een woord dat helemaal niets met bomengevoelens en -mythes te maken heeft. Het heeft associaties met `overlast te lijf gaan’, `daadkracht’ en ‘burgers beschermen tegen op hun geparkeerde auto’s omkieperende gevaartes’.
Rationele zakelijkheid lijkt aantrekkelijk: niet zeuren, niet treuzelen, gewoon dóen. Problemen zijn er om opgelost te worden, ook al zijn de problemen eigenlijk helemaal niet zo acuut. Maar misschien is het goed om toch nog even na te denken of het nodig is om ál die bomen omver te zagen. Want wat eenmaal gekapt is, komt nooit meer terug.
Tegenwind
De hele nacht trekt de wind aan de ramen en buldert hij in de schoorsteen. Het hele huis lijkt ervan te schudden, wat niet erg bevorderlijk is voor de slaap van de bewoners. Ze liggen mee te schudden in hun bedden. Om drie uur gaat het licht in het bovenste appartement aan, om vier uur in het middelste. En het lampje in de benedentuin blijft branden tot aan het vroege morgenlicht.
Dit is de zoveelste nacht al deze winter, de wind heeft het druk. Nadat de bewoners zijn opgestaan wordt het niet rustiger, eerder luider. De storm valt aan vanaf de zee, doelbewust de ene na de andere stoot uitdelend. Een winterstorm is niet opzettelijk agressief, heeft hij niet het doel om iemand te straffen of te jennen. De natuur is, meer niet – schreef iemand pas nog in een column.
Buiten doe ik mijn fiets van het slot, blij dat het niet regent. Misschien zo meteen wind in de rug? Niet goed te bepalen, de vlagen gaan alle kanten uit. De inhoud van een vuilniszak waait over straat. De meeuwen, die dol zijn op het afval uit de stad maar er tegenwoordig door vuilniscontainers bijna niet meer bij kunnen, hadden blijkbaar een buitenkansje.
Plastic verpakkingen van snoep, wasverzachter, een lege fles huishoudazijn, een stel kaaskorsten, vederlichte houders van waxinelichtjes dansen zo de voortuinen van de huizen in. En heel veel stukken wit papier. Ik grijp een stuk nat geworden vel papier dat zich tussen mijn voorwiel wurmt. Onwillekeurig bekijk ik wat er op staat en lees `Mijn allerliefste’ in druipende blauwe handgeschreven letters.
Een liefdesbrief gejaagd door de wind? Die is niet voor vreemde ogen bestemd. Ik frommel het papier snel in elkaar. Vraag me af wat er op de andere dwarrelende papiervellen staat. Of hier sprake is van liefdesverdriet, teleurstelling, woede, bedrog – of van een perfectionistische minnaar die alleen de mooist geschreven, precies passende woorden wil versturen en alle mislukte probeersels in de vuilniszak heeft gestopt.
Stel dat hier de bij een heftige affaire behorende correspondentie over straat verstrooid raakt. Het papier vliegt links en rechts om me heen, samen met nog meer plastic. De wind kan zich er blijkbaar niet druk om maken. Ik stap op mijn fiets en rijd weg. Wind tegen.