Het is officieel: ik heb de schaatstitel op de 5000 meter gepakt. Ik heb de snowboard-zege binnengehaald. Ik patrouilleer voor de vrede in een heet Afrikaans land. Ik behoor tot de wetenschappelijke top met mijn onderzoek. Ik ben innovatief bezig op de internationale markten met mijn bedrijf.
Ja, echt waar.
Al die successen kan ik claimen, ook al zijn anderen – sporters, militairen, wetenschappers, bedrijven – er eigenlijk verantwoordelijk voor. In de media wordt in dat soort gevallen immers standaard gesproken over `wij’. Wij zijn degenen die al die resultaten hebben behaald. Wij gaan naar Mali, wij hebben de wereldtitel in onze zak. Als rechtgeaarde VOC-ers halen wij de ene internationale order na de andere binnen.
Met `wij’ wordt dan Nederland bedoeld. De militair, sporter, ondernemer wordt tot een pars pro toto gemaakt: zijn of haar individualiteit verdwijnt achter het succes, en dat succes wordt geheel en al op het conto geschreven van het land als totaal. Trouwens, dit fenomeen geldt alleen bij klinkende prestaties. Als er sprake is van falen of wangedrag, dan werkt het niet.
Omdat ik onderdeel ben van Nederland, zijn die successen dus mijn successen. Vandaar dat lijstje megalomane claims aan het begin van deze column.
Soms hoor je een radiomaker aan een bewegingswetenschapper vragen: “Waarom zijn wij eigenlijk zo goed in schaatsen?” terwijl de journalist in kwestie zelfs nog nooit op het ijs heeft gestaan. Of, als het bijvoorbeeld gaat om Dutch Design: “Wat is nou precies de kracht van onze ontwerpen?” Grote kans dat de vragensteller in kwestie nog geen rechttoe-rechtaan tafel kan tekenen.
Zielig. Maar ook érg bekrompen. Wij zitten met ons allen op een kluitje in dit land en houden elkaar heel stijf vast. En als één persoon plotseling iets betekent in de wereld, dan komen we allemaal tegelijk overeind om te juichen. Voor onszelf.
Gelukkige kip
Het was tijd voor even iets anders, even geen werk. Ik stapte op de fiets en reed naar de pottenbakkerij in het centrum van de stad. Een daar eerder gekochte beker en een schaaltje waren onlangs met veel spijt in de vuilnisbak beland. Pats op de grond, zo uit mijn handen geglipt. Ja, dan blijven er alleen scherven over.
Tijd voor een nieuwe beker en een nieuw schaaltje. In de pottenbakkerij stond het vol met bekers, schaaltjes, vazen, borden, van alles. Mooie kleuren. Het rook er naar natte klei. De eigenaar kwam me een hand geven, wat ik charmant vond. Kijk maar gewoon rond, zei hij. Mijn beker zag ik gelijk staan, mijn schaaltje niet.
“Het heeft de kleuren en de beweging van de wolken,” probeerde ik. Hopeloos. Mmm, zei de pottenbakker en verdween naar de werkruimte naast de winkel. Ik keek om de hoek. Planken met witte vormen, nog niet geglazuurd en niet gebakken.
In een hoekje scharrelde een kip. Een dikke, bruine kip met kwastjes van veren aan haar poten, alsof het hier geen pottenwerkplaats was, maar een tuintje. De pottenbakker kwam terug, hij zag me kijken. “Dat is de laatste van een koppeltje,” zei hij. “Dus haal ik haar overdag naar binnen, anders is ze zo alleen. Ze krijgt lekkere hapjes en soms zit ze even op schoot.” De kip liep langs me heen, op weg met een duidelijk doel, een plas zonlicht naast de etalage. Ze maakte het zich gemakkelijk in de zon.
Ik dacht aan gladde bruine eitjes in wolkenkleurige schaaltjes. Aan een wit ei in een ongeglazuurd wit kopje. En aan scharrelen zonder bang te zijn voor eenzaamheid of de kou, omringd door de geur van natte klei.
“Zo’n schaaltje heb ik nu niet, maar ik kan er een voor je maken. Met de beweging van de wolken.”
Dat wilde ik wel. Als ik mijn nieuwe schaaltje straks zou gaan halen, kreeg ik misschien wel een vers gelegd eitje mee.
Uniek
Iedereen is uniek. En tegelijk is niemand uniek: zie bijvoorbeeld de fotoseries die Ellie Uyttenbroek en Ari Versluis maakten van overeenkomstig geklede mensen.
Maar we zouden het wel heel graag willen zijn – enig in de wereld, heel bijzonder. De gemakkelijkste manier om dat te bereiken is via de spullen die je bezit. Via de kleding, sieraden, gadgets, de inrichting van je huis – daarmee kun je je van de mensen om je heen onderscheiden.
Producenten en winkels weten dat natuurlijk ook. De drang om uniek te zijn is een belangrijke motivatie achter veel aankopen. Daarom is het voor hen zaak om hun eigen producten zo uniek mogelijk te maken. Iets wat nog niet zo gemakkelijk is – bijna alles is immers al eens eerder bedacht en gemaakt. (zoek maar eens op internet onder de term `unieke producten’ en klik dan op `afbeeldingen’).
Bij afwezigheid van écht unieke spullen, doen winkeliers het dus anders: ze proberen uit alle macht om hun waren uniek te laten líjken. Als ze daar taal bij gebruiken, blijkt het moeilijk om het begrip `uniek’ op een aantrekkelijke, verleidelijke manier in woorden te vangen. De laatste tijd merk ik steeds vaker dat verkopers dan maar geen moeite doen. Ze prijzen hun producten rechttoe-rechtaan, heel simpel en plat aan.
Unieke mutsen! Unieke handschoenen! Een unieke laptop! Een unieke aanbieding!
En als je dan toch even een blik in de winkel werpt, zie je doodgewone mutsen, handschoenen die zo onopmerkelijk zijn dat je ze zo zou vergeten en in de trein zou laten liggen, een dertien-in-een-dozijn laptop. Een aanbieding waar je je neus voor optrekt.
Uniek – dat betekende enig in zijn soort. Maar nu niet meer, nu is alles uniek.
Verlicht
De bushalte was niet meer dan een afdakje van zo’n 50 centimeter breed. Ik drukte me tegen de achterwand om de harde regen te ontwijken, zonder veel resultaat. De stormwind trok aan mijn jas
De avondspits was al voorbij, maar af en toe raasde een auto langs. Snel naar huis, zonder te letten op de plassen. Het water spatte hoog op. Ik probeerde nog een stap naar achteren te doen, maar de achterwand gaf niet mee.
Naast me stond nog iemand te wachten. Ze had een keer of tien geprobeerd een sigaret op te steken, maar de wind was te sterk. Nu had ze haar handen diep in haar zakken gestopt en wipte van haar tenen naar haar hakken op en neer.
We hoorden het geluid tegelijk, toen de wind een seconde of wat in kracht afnam. Paardenhoeven op het asfalt.
Aan de overkant verscheen een stevige pony. Zijn berijder was klein en droeg zo’n lelijk lichtgevend hesje dat je tegenwoordig bij alle avondhardlopers ziet. Een klein paard met een kind, ’s avonds op weg – maar waar naartoe? Een warme stal, mocht ik toch hopen. Het paard had een knipperend rood lichtje aan zijn staart en een wit lichtje aan een van de leidsels. Een fietspaard.
Klop, klop, klop, gingen de hoeven. Dat geluid riep een rare retro-sfeer op, die gelijk teniet werd gedaan toen een auto rakelings langs de bushalte stoof.
Pony en ruiter sloegen linksaf en maakten een bochtje, zodat ze aan onze kant van de weg liepen. De vrouw zonder sigaret en ik keken gefascineerd toe. Daar kwam het paard, zijn manen stonden borstelig overeind. Het witte fietslampje scheen zwakjes voor hem uit. Klop, klop, klop.
Vlak langs de bushalte, vlak langs ons. De berijder – een meisje van een jaar of 12, zat fier rechtop alsof het niet regende en stormde, alsof het een prachtige dag was. Klop, klop, klop. Ze keek ons niet aan, maar wij konden onze ogen niet van haar en haar paard afhouden.
Daar gingen ze. We keken ze na tot het rode knipperlicht in de verte was verdwenen.
Vrijheid voor even
Op nieuwjaarsdag maakte ik een wandelingetje. Er was wat zon en een harde wind. Ik verwonderde me. Hoe sterk de stilte is na een nacht vol geknal. De vogels durfden weer en in de verte kwam een kleine hond aangestormd. Wapperende oren, dit is vrijheid. Niemand die hem tegenhoudt, er zit meer snelheid in hem dan hij zelf had gedacht. Klein lijfje over het fietspad, snel als een jachthond.
De vrijheid is beter dan hondenbrokjes en een warme hondenmand. Deze hond zou niet stoppen voor de drie kinderen die achter hem aan renden. `Blijf, blijf,’ riepen ze, zonder resultaat. De hondenopvoedcursus was al lang geleden, daar had deze hond geen boodschap meer aan.
Toen hij mij zag, minderde hij vaart. Toch even kijken en snuffelen. Hij sprong tegen mijn benen, wilde kennis maken. De kinderen kwamen ademloos dichterbij. `Blijf,’ fluisterde het oudste jongetje.
Ik greep de hond bij zijn halsband, dat had hij niet verwacht. Verrader, siste hij tegen me.
De jongen maakte het haakje van de lijn aan de halsband vast. Thuis zou hij niet vertellen hoe hij de hond heel even, heel even maar, los had laten lopen. `Dank u wel, mevrouw.’
Grijswit
Het sneeuwt. Ik doe ’s ochtends de gordijnen open en ja, alles wit. Had de weerman toch gelijk gisteravond.
Als ik later buiten loop, is het drabberig en glibberig. Wit is overal grijs geworden, behalve in het park. Bomen en aarde zijn nog bedekt met iets dat betoverend zou kunnen zijn, als je goed kijkt. Een merel scharrelt op de niet-bevroren grond. Zou het niet koud zijn, met die blote klauwtjes?
Sneeuw hoort feestelijk te zijn, of in ieder geval magisch. Alle scherpe randen bedekt onder een witte, zachte laag. Alle dingen die lelijk zijn om te zien of te voelen, verborgen onder een bergje glinsterende kristallen. Dat prettige knisperende geluid onder je voeten. En o ja, nog beter: de eerste zijn die over een stille besneeuwde straat loopt, en dan omkijken naar je eenzame voetstappen.
Een herinnering aan wintersprookjes als the Lion, the Witch and the Wardrobe, kinderboek over een ondergesneeuwd land. Of de IJskoningin, over een ijssplinter in een hart, ontdooid door liefde.
Vandaag is er toch iets misgegaan, met die grijze slurrie.
In het park
Sommige dingen stemmen droevig en vrolijk tegelijk.
Het park was op zijn mooist: alles sappig groen, rododendrons in felle kleuren, madeliefjes in het gras. Een gebogen kleine vrouw liep achter een wandelwagen. Zo’n vintage exemplaar, waar hippe ouders nu een moord voor doen. Ze was een beetje wankel, moest zich goed vasthouden aan de handvatten om niet om te vallen. Verstandige, platte schoenen, die langzaam over de lastige kiezels schoven.
In de wandelwagen zat een hondje van een onbestemd ras, wit met zwarte vlekken. Hij had een hemelsblauwe halsband met strass-steentjes om. Het hondje keek rustig om zich heen, hij was het gewend om als een prinsje gereden te worden.
“Hij kan niet meer lopen,” vertelde de oude dame. `Reumatiek, net als ik. Maar we gaan hier elke dag koffie drinken. Hebben we toch wat beweging.”
Ze schuifelde verder naar de uitspanning die verderop wachtte onder hoge kastanjebomen. Twee ganzen snelden met een hele stoet donzige kleintjes langs haar heen, op weg naar de vijver.
Stijfkoppig
Voor mij staan vijf pioenrozen in een vaas, tussen roze en rood in, en ze geuren naar zomertuin. Bloemen ruiken niet, ze geuren.
Eén is er al helemaal uit, ze laat uitdagend haar rokken rondzwieren. Kijk mij, kijk mij. Twee zijn bijna uit, voorzichtig schokken ze met hun schouders, tikken met een teen het ritme mee. Twee zitten nog stevig verpakt. De armen voor de borst geslagen, mond tot een streep getrokken, rug tegen de muur. Aarzelend tussen niet durven en niet willen.
Dat is toch raar – de bloemen zijn vast en zeker allemaal tegelijk gegroeid, zusjes aan één plant. En allemaal tegelijk geplukt – met een mes afgesneden, brute schrik. En dat dan toch de een zich eerder aan de nieuwe situatie heeft aangepast dan de ander, dat is raar. Of niet. Het heeft te maken met flexibiliteit, met overgave misschien, verzin ik. Of het is gewoon hoe de natuur werkt.
Terwijl ik dit schrijf, is bij een van de twee muurbloemen een van de buitenste blaadjes losgeraakt. Het ontvouwen is begonnen. De ander zet zich schrap. Ik laat me niet kennen. Mij krijgen ze niet te zien.
Stijf alle blaadjes op elkaar. Misschien komt deze ene knop wel niet uit, dat heb je soms in een boeket.
Eigenlijk is dat helemaal niet erg. Ik houd wel van stijfkoppen.
Gewichtigdoenerij
Dit is mijn 138e blogbericht op rij. Vandaag is de tweede dag op rij dat het geen mooi weer is. En het is derde uur op rij dat ik vanochtend achter de computer zit.
Dat klinkt toch indrukwekkend? De woorden `op rij’ doen de oren spitsen en scherpen de blik, ze geven aan dat hier iets belangrijks aan de hand is. Dat is waarschijnlijk de reden waarom we deze uitdrukking zo vaak horen en lezen. Journalisten zijn er dol op.
Dit is de derde verkiezingsnederlaag op rij. Vanavond maken we voor de tweede keer op rij mee dat hij vals zingt. We zien hier de achtste spelerswissel op rij.
`Op rij’ – ik vind het een onsympathieke woordencombinatie. Door het ontbreken van een lidwoord suggereert de uitdrukking zakelijkheid en feitelijkheid. Hier kan niemand een speld tussen krijgen. Maar deze no-nonsens is schijn. Heel vaak is `op rij’ betekenisloos, en wordt alleen gebruikt omdat het een futiele constatering zo lekker gewichtig doet klinken. We zijn hier getuige van de derde verregende wielerklassieker op rij. So what? Op zijn best zijn de twee woordjes een synoniem van het veel minder pompeuze `achter elkaar’.
Ik doe een voorstel: laten we tien weken op rij `op rij’ vermijden om daarna te evalueren of we het hebben gemist. Ik durf te wedden van niet.
Mmmmm
In deze paasweek valt het extra op dat Albert Heijn zijn brood aanprijst als `Liefde en passie brood’. Dat klinkt geweldig, ikzelf ben een van die consumenten die als een blok voor zo’n marketingkreet valt.
Want brood gebakken met liefde en passie, dat roept een hele reeks aangename beelden op. Van een bakker die misschien ooit bankier was, maar nu zijn roeping volgt en glimlachend en zingend de ganse dag en nacht in een gezellige bakkerij met een bankje bij de voordeur en een veldboeket in de vensterbank staat te mengen, te kneden en te vormen. Alles handmatig, er komt geen machine aan te pas, zelfs de oven is hand- (en hout-) gestookt.
Het eerlijke meel heeft de bakker zelf gehaald bij de molenaar, een ex-reclamejongen die ook het licht heeft gezien en zijn passie volgt. Het water komt uit de eerlijke put verderop in het dorp, en de enige andere ingrediënten zijn een beetje zout, gist en heel veel liefde en passie.
Ja, die liefde en passie die doen ‘t ‘m. Als je je tanden in zo’n knapperige korst zet, dan proef je het: liefde en passie, onbeschrijfelijk heerlijk. Niet te vergelijken met middle-of-the road fabrieksbrood.
Toch knap, dat de reclamejongens van deze supermarktketen met slechts drie woorden – liefde-en-passie – zoveel positieve associaties weten op te roepen voor brood dat heel gewoon met duizenden tegelijk eenvormig en machinaal in de fabriek wordt gemaakt. Ik ben benieuwd of de fabrieksdirecteur ook zijn (of haar) passie volgt.