Het was zondagmiddag voor kerst, bijna de kortste dag. De schemering viel, in de meeste huizen waren de kerstboomlichtjes al aan. En dat terwijl de krant onlangs meldde dat deze periode elk warmterecord verbrak.
Een man duwde een kinderwagen over de stoep. Bij een lantaarnpaal bleef hij staan, keek omhoog. Bovenop de paal zaten drie felgroene parkieten gezellig tegen elkaar te praten. Kijk, zei hij. De tweeling in de kinderwagen had het spektakel al in de gaten. Met open mond staarden ze naar de vogels, die alleen aandacht hadden voor elkaar.
Ik fietste verder. De parkieten waren al jaren vaste bewoners van de stad, niets bijzonders. Zou dit de herinnering zijn die de tweeling later, als een warme december ook niets bijzonders meer was, voor altijd zou associëren met kerstmis? Drie kerstgroene vogels op een lantaarnpaal?
Ik dacht aan die keer dat ik zelf voor de allereerste keer parkieten in het wild zag. Dat was in New Delhi, in de tuin van het hotel waar ik logeerde. Ik was net geland, nog niet gewend aan de hitte en aan de chaos van de wereldstad, maar de tuin was veilig. Het was schemerig, plakkerig warm, in de verte raasde het verkeer. Ik zat wat ongemakkelijk in een ligstoel met een pot kruidige thee naast me.
In een hoge boom, waarvan ik de naam niet kende, streek de ene na de andere vogel neer. Kwetterend maakten ze zich klaar voor de nacht. Met open mond keek ik omhoog. Parkieten, felgroen en in dit land net zo gewoon als een duif bij ons. Ik was verrukt. Zo exotisch. Verder van huis kon ik niet zijn.
De parkieten bleken migranten, op de een of andere manier houden ze zich nu staande in dit niet-exotische land aan de Noordzee. De wereld bleek warmer te worden, en verontrustender.
Dit is een kerstverhaal. Een kerstverhaal hoort te worden afgesloten met een kerstgedachte. Vooruit dan.
Je zou hopen dat de tweeling bij die herinnering aan de kerstparkieten later vooral ook opnieuw de verwondering voelt. Je zou hopen dat verwondering – en daarmee openheid en nieuwsgierigheid – een constante factor blijft, wat er verder ook verandert.
Heerlijk vers licht
Zouden er nog dieren zijn die aan echte, ouderwetse winterslaap doen? In de steeds warmer wordende winters lijkt zulke langslaperij bijna overbodig. Extreme kou is iets van vroeger, van Charles Dickens-romans. Zelfs op de Noordpool is het niet meer zo koud als het was.
Maar het licht, of liever het ontbreken van het licht, is nog hetzelfde als het altijd was. Het is december, dat is de ergste tijd. Op een regenachtige dag moet ik ruim vóór halfvijf mijn bureaulamp al aandoen. Het huis is donker en somber, buiten is het somber en donker. Kerstboomlichtjes en kaarsen bieden een heel klein beetje verlichting.
Een fast-forward-knop zou fijn zijn: in één keer door naar maart, of zelfs naar april. Dat hele troosteloze stuk lichtloze tijd sla je dan over. En dat is precies wat de winterslaap bewerkstelligt, eigenlijk is het een soort tijdcapsule om jezelf naar een andere periode te transporteren.
Heel slim van de vleermuis, de eekhoorn, de das, de beer. Ze nestelen zich in een warm, veilig hol en slapen net zo lang tot de wereld weer de moeite waard is. In het voorjaar rekken ze zich uit, geeuwen hartgrondig en als ze buiten komen, is er volop heerlijk vers licht.
Pas zag ik op Facebook het evenement `winterslaap’ aangekondigd. Heel wat mensen gingen erheen. Groot gelijk. Misschien ga ik me ook maar aanmelden.
Schuldafkoper
Bij mij in de buurt zijn er zeker vier. Kleine, in vrolijke kleuren geschilderde kastjes aan een muur in zomaar een straat. Daarin staan boeken die je mag meenemen, zonder te betalen of te registreren. Ook mag je je eigen boeken erin achterlaten voor andere lezers.
Afgedankte boeken dus eigenlijk Als ik langs zo’n minibibliotheek kom, vraag ik me altijd af of aanbod en vraag een beetje in evenwicht zijn. Of er niet veel méér mensen zijn die hun niet meer gelezen boeken in zo’n kastje achterlaten. En of die boeken dan vervolgens eindeloos op de planken van dat vrolijke kastje staan te verstoffen.
Het is een mooie oplossing voor boekenliefhebbers – zoals ikzelf – die het niet over hun hart kunnen verkrijgen om niet meer gewilde boeken zomaar weg te gooien. Want een ooit geliefd boek in de muil van een oud-papierbak werpen – onmogelijk. Aan tweedehands-boekwinkels en op martkplaats kun je dergelijke fictie en non-fictie vaak niet kwijt, dus dan maar naar de minibieb met je oude boekenvoorraad. Elke keer een of twee weesboeken doneren, en vervolgens maar hopen dat iemand anders er blij mee is.
Zo verplaats je je schuldgevoel naar de minibieb. Jouw boeken laat je immers niet aan hun lot over, echt niet. Je zorgt er juist voor dat ze een goed, warm tweede thuis krijgen via de intermediaire houten kastbibliotheek. Terwijl de beheerders van de minibieb waarschijnlijk om de zoveel tijd de vergeelde en door het vocht krom getrokken winkeldochters alsnog bij het oud vuil kiepen. En zodoende precies dat rotklusje voor jou opknappen dat je zelf wilde vermijden.
Wat is het toch moeilijk om op te ruimen, aan elk ding kleeft immers wel een herinnering. En die herinnering wil je natuurlijk niet in de vuilnisbak gooien.
Daarom hierbij in deze categorie nog een tip: het weeshuis voor planten van wie de eigenaars niet meer voor ze kunnen zorgen. Daar worden je te groot geworden ficus of je scheve yucca opgevangen én doorgeplaatst naar een andere plantenliefhebber. Dat is nog eens een échte schuldafkoper, zonder geniepige vuilnisbak als achtervang.
Roodborstje
De tuin was nog niet toe aan opgeven. De Oost-Indische Kers bloeide nog, in geel en oranje, en felroze cosmea’s wiegden kalmpjes heen en weer in de koude herfstwind. Er stond nog munt, en dappere goudsbloem- en korianderzaailingen kwamen in de kletsnatte grond omhoog alsof ze alle tijd hadden.
Maar toch was er geen ontkennen aan, met die staketsels van uitgebloeide zonnebloemen en bergen gele, afgewaaide bladeren. Herfst.
Ik wilde een beetje opruimen, de tuin moest leeg zijn voor de winter begon. Onkruid, gras, en ja, die zaailingen – allemaal in de kruiwagen. Met de schop groef ik een uitgebloeide dahliaknol uit, in de andere zaten nog knoppen, die mocht nog even blijven staan. Vlak bij mijn voeten, opeens, een roodborstje. Zo’n minibeestje, en dan helemaal niet bang. Hij bleef om me heen huppen terwijl ik aan het werk was. Soms vlak bij de schop. Voelde zich onkwetsbaar. Roodborstjes zijn fel op hun territorium, ik was een indringer op zijn terrein. Fuck off, uit de snavel van zo’n klein vogeltje.
Maar nee, hij leek eerder nieuwsgierig. Of eenzaam. Misschien was hij blij dat er nu eens iemand langskwam. Hallo, zei ik. Hij keek me aan. Ik vond een stukje brood in mijn tas en strooide de kruimels op de grond. De vogel nam beleefd wat hapjes en ging op een tak zitten om me vanaf een afstand gade te slaan.
Ik voelde me bijna schuldig toen ik de kruiwagen weer in de schuur had gezet en op mijn fiets stapte. Het roodborstje was minder sentimenteel, hij vloog naar een van de andere tuinen en begon daar in de grond naar insecten te zoeken.
In het park verderop lag het vol beukennootjes, afgewaaid in de storm. Ik raapte een paar van de bolsters op. Die stekelige dopjes vouwen zich na een paar dagen open als kleine sterren, te mooi om te laten liggen. Eentje deed ik in mijn jaszak om onderweg af en toe aan te voelen. Stekelig van buiten en zijdezacht van binnen.
Troostlezen
Soms heb je behoefte aan troost. Op donkere dagen, waar de regen tegen de ramen slaat en de wind loeit. Als het weer lijkt te sympathiseren met hoe jij je voelt (wat het natuurlijk niet écht doet, het weer trekt zich nergens iets van aan, behalve van de opwarming van de aarde).
Dan is het tijd om alle troostmiddelen in te zetten die je tot je beschikking hebt. Je schuift de gordijnen dicht, steekt een paar kaarsen aan, zet de verwarming hoog (warmte is enorm troostrijk, daarom houden we ook zo van zomerse dagen. Geen wonder dat ik – en veel anderen – er over fantaseren om het dagelijks leven te verplaatsen naar een land waar het altijd zonnig is). Je nestelt je op de bank met een deken om je heen en zet de tv aan voor een fijne serie.
Nee, geen inktzwarte Scandinavische thriller, of het cynische House of Cards, maar iets dat licht is en licht brengt. Ik kan in dit verband de VPRO-kinderserie Taart aanraden, over een jongetje dat poolreiziger wil worden en zijn vader die banketbakker is en de liefde zoekt en vindt. Een tikje surrealistisch, kleurig en vol troostrijke lichtheid.
Taart heeft ook als voordeel dat de afleveringen van de serie kort zijn, zodat er nog genoeg tijd overblijft om tussendoor in je favoriete troostboek te lezen. Mijn advies is om dit onderdeel vooral niet over te slaan, want weinig dingen geven zo veel troost als lezen. Je zou een boek uit de kast kunnen pakken waar je als kind al van genoot. De geheimen van het wilde woud van Tonke Dragt bijvoorbeeld, een boek dat ik wel tien keer heb gelezen en waar ik af en toe weer in verdwijn. Spannend en ontroerend, toegang tot een andere wereld.
Maar een volwassen boek kan net zo goed werken. Een tip uit mijn eigen boekenkast: Bel Canto van Ann Patchett. In het Nederlands alleen nog tweedehands te krijgen, maar in het Engels nog gewoon te koop. Over een gijzeling op een ambassade in een Latijns-Amerikaans land, waar tijdens de wekenlange belegering een bijzondere microsamenleving met gegijzelden en gijzelnemers ontstaat. Dat klinkt niet als iets waar je over kunt verheugen, maar dat is het wel. Positief en magisch.
Een boek tilt je op en zet je in een andere wereld weer neer. Door te lezen, neem je tijdelijk je intrek in het hoofd van een ander. Je krijgt een nieuw, breder perspectief, de beste remedie tegen somberte en wantrouwen. Precies wat je nodig hebt.
Noem het beestje bij zijn naam
Het woord van dit jaar liet alle andere kandidaten ver achter zich. Dat was te verwachten, want wie kan ` sjoemelsoftware’ weerstaan? Heel kort geleden bedacht, en nu al een prijswinnaar. Die heerlijke alliteratie van de s-en, de combinatie van een woord met een meewarig-vrolijke connotatie – sjoemelen – met een woord dat bij het zakelijke jargon hoort – software. Briljant, dit moet wel een blijver zijn.
De media zijn er ook dol op. In de actuele berichtgeving over de schande van de autofabrikant valt keer op keer het s-woord. Sjoemelsoftware, niemand lijkt meer na te denken over een synoniem. Malafide software, bijvoorbeeld. Ik geef het toe, dat bekt niet zo lekker, klinkt zelfs een beetje saai. Maar misschien is die term wel veel accurater.
Een woord waarin ` sjoemelen’ de hoofdrol speelt, kan namelijk niet echt serieus genomen worden. Sjoemelen, dat is iets voor pubers die alleen de samenvatting van de roman op hun leeslijst hebben gelezen. Of voor lijnende dertigers die bezig zijn met hun vijftiende dieet en die toch dat ene rode wijntje bij het avondeten nemen. Of voor mid-life crisis-types die vanavond voor één keer niet naar de sportschool gaan.
Je neemt het waar, je lacht er een beetje om, en daar blijft het bij.
Sjoemelen is dus niet iets voor op grote schaal frauderende bedrijven. Zij doen immers precies dat: frauderen, en dat is veel ernstiger dan de boel een beetje in de maling nemen. Woorden zijn krachtig, ze kunnen onze reacties bepalen. Het zou me niets verbazen als de consument de malafide autofabrikant straks met een vergoelijkend lachje vergeeft.
Verborgen tuin
Pastinaak, pompoen, raapjes, zoete aardappel – je kunt geen tijdschrift openslaan of er staan recepten in met deze groenten. `Vergeten groenten’, wordt er altijd met nadruk bij vermeld. Ook op menukaarten in hippe restaurants nemen gerechten met vergeten groenten een prominente plaats in.
Het rare is, dat die trend ondertussen al jarenlang aan de gang is. Hoe `vergeten’ zijn die groenten dan eigenlijk nog? Zelfs bij Jumbo kun je tegenwoordig pastinaken kopen. Toch is juist de vergeetstatus een unique selling point, mensen eten blijkbaar graag iets exclusiefs. Iets dat in een verborgen, ommuurde tuin groeit, ergens ver weg, waar een oude, wijze tuinman waakt. Voor slechts een select groepje fijnproevers opent hij de poort van zijn bijzondere tuin.
Dat selecte groepje, dat zijn dan de koks, amateur en professioneel, en andere foodies, die gaan waar bijna niemand gaat. Zij zijn de ontdekkingsreizigers, een unieke groep die zich door hun scherpe oog en verfijnde smaak onderscheiden van de grote massa. Zij weten wat lekker is, ook al is dat lekkere verborgen onder een dikke laag stof.
Het hele vergeetconcept is onweerstaanbaar. Zeg nou zelf, een vergeten groente is toch veel aantrekkelijker dan een doordeweekse, doodgewone stamppot?
Uitgevers begrijpen dit, en brengen de ene na de andere vergeten schrijver op de markt. Vreemd dat er niet nog meer bedrijven zijn die hier hun marketingslag mee slaan. Ik doe een paar suggesties: het vergeten restaurant, een vergeten toneelstuk, het vergeten dessert, een vergeten dance party, een menu bereid volgens vergeten recepten, de vergeten make-up truc, een vergeten popgroep, een vergeten stadswijk, een vergeten park, een vergeten genoegen…..
Hoe zacht en hoe glad
Ik heb de kastanjes dit jaar gemist. De lege bolsters liggen her en der in stukken gebroken onder de bomen, maar de glimmende vruchten zijn allemaal al weg.
Jammer, ik heb er graag een of twee in mijn jaszak om af en toe mijn vingers langs hun gladde velletje te laten gaan. Als ik ze buiten zie liggen, moet ik ze wel oprapen – dus in de herfst ligt de schaal op het kastje in mijn gang altijd vol
Zo’n kastanje die nog half in zijn bolster gevangen zit heeft iets ontroerends. Iets dat ongerept en kwetsbaar is, en dat zijn in entree maakt in een oude wereld. Een veulen of een kalfje dat geboren wordt, daar doet het me aan denken.
Die glanzende kwetsbaarheid verdwijnt snel, een kastanje begint binnen een dag al te rimpelen. Daarmee laat hij in een versneld proces zien hoe het leven verloopt, van brandnieuw naar oeroud. Behalve dat zo’n stokoude, gerimpelde, dof geworden kastanje zelf weer kan transformeren in een piepkleine, fragiele kiem waaruit een hele boom kan groeien.
Dat herinnert me aan een mooi gedicht van Tjitske Jansen over een kastanje die helemaal geen kastanjeboom wil worden:
Als iemand mij nou maar / had opgeraapt / en in zijn zak gestopt / en daar gelaten had
Volgend jaar, kastanjes, dan raap ik jullie weer op en steek jullie in mijn zakken om af en toe even te voelen hoe zacht en hoe glad.
Stiefletter
Scrabble is nooit een favoriet spel geweest. Sommige mensen vinden dat raar: jij bent toch altijd bezig met taal? Inderdaad, maar dat betekent nog niet dat ik het leuk vind om avondenlang, gebogen over een kartonnen bord, voor de hand en minder voor de hand liggende woordjes te verzinnen.
De keren dat ik me er wel toe heb laten verleiden, eindigde ik op de een of andere manier altijd met een Q in mijn lettervoorraad. Q, de minst geliefde letter in scrabble én in het echte leven. In het Nederlandse leven dan. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Engels is onze taal niet dol op Qs. Het is eigenlijk een stiefletter.
Tenminste, dat was tot voor kort het geval. Tegenwoordig is de Q juist de meest gewilde letter van het alfabet. Organisaties en bedrijven zijn er dol op: Qurrent, Qlink, Qbuzz, Marqt (uitgesproken als `Markt met een Q’), Qompas, Qooker, Qupcakes, Qlip, Smaaqt, en, een hele mooie: Baqfiets. De Q staat voor hip, cool en is helemaal `nu’. Ik ben blij voor de Q dat hij er eindelijk ook eens bij hoort, maar een beetje aanstellerig vind ik die namen wel. En inmiddels ook nogal achterhaald. De echt hippe mensen zijn al lang overgestapt op een andere stiefletter, de X. De eerste zelf verzonnen X-babynaam is al gesignaleerd: Xess. Er zullen de komende tijd vast nog heel wat kinderen, bedrijven en producten volgen.
Licht en donker
Een paar dagen geleden ging ik tegen het vallen van de avond wandelen met een hondje en haar baas. Het liep tegen zevenen. Binnen gingen de lampen al aan, buiten waren fietslichtjes nog net niet nodig. Het hondje kreeg toch alvast een halsband om waarin rode lampjes aan en uit flikkerden.
We gingen naar een natuurgebiedje, midden tussen de bebouwing. Daar hielden de bomen het laatste licht tegen en was het een stuk donkerder dan op straat. Het hondje mocht los lopen en schoot er vandoor. Haar rode lampjes bewogen tussen de schaduwen, wat iets gezelligs had, zo in dat halfduistere stadsbos. Ze kwam terug met een tak, bijna net zo groot als zijzelf, en liet zich die niet meer afnemen.
Een paar vogels maakten voor het slapen gaan nog wat kleine geluidjes, en zwegen. Op dat moment was het écht donker. Maar het bos bleek druk bezocht, zelfs op dit tijdstip. Vanuit de verte kwam ons een ring van groene lampjes tegemoet, die vastzat aan een vrolijke labrador. Zijn baas groette ons met terughoudende stem en zette de pas erin.
Nog maar nauwelijks waren vrouw en hond op de viersprong een volgend pad ingeslagen, of we werden bijna omver gereden door een mountainbiker. De lamp op zijn helm sneed een pad van fel licht door de duisternis.
Toen vervolgens een renner met lichtjes in de zolen van zijn hardloopschoenen ons inhaalde, begon ik me underdressed te voelen in mijn onverlichte outfit. We liepen vanonder de laatste bomen de stad weer in. Een elektrische auto stond zich op te laden, een kat sloop langs de voortuintjes, een kinderfietsje leunde tegen een muurtje – allemaal gewone zaken in een door straatlantaarns beschenen gewone wereld.