Zo vroeg in de ochtend dat het nog tussen donker en licht in was: half vijf. Ik werd wakker, draaide me op mijn zij. En hoorde de vogels.
Die waren heel hard aan het zingen. Met heel veel tegelijk. Merels, koolmezen, lijsters, allerlei soorten die ik niet kon determineren. Echte zangers en kleine stemmetjes. Een concert, of een wedstrijd, of allebei.
Ik deed mijn ogen open. Verder slapen was zonde, wanneer hoor je nou zoiets? Ja, misschien als je midden op de Veluwe of in het Friese Woud woont. Dan raak je misschien zelfs blasé over dat dagelijkse vogelgezang, de hele lente lang.
Maar ik woon midden in de stad. In een straat met groene achtertuinen vol grote struiken en oude bomen, dat wel. Hier nog geen betegelde, onderhoudsvrije buitenruimtes met een enkele designpot met lavendel.
De vogels wisten dat te waarderen, dat was duidelijk. Al die eerdere lenteochtenden dat dit al aan de gang was, had ik door hun voorstelling heen geslapen. En nu, aan het einde van de lente, kwam er nog een toegift. Ik stapte uit bed en deed het raam wijd open. Het was nog fris, maar dat deerde me niet. Ik ging in het raamkozijn zitten en luisterde naar het concert.
citroensap
Schijngestalten
De trein stopt, vlak voor hij het station binnenrijdt. We wachten, niemand weet waarop. Ik kijk uit het raam, naar rails en naar verwilderde braamstruiken met kleine witte bloemetjes. Er ligt daar een stuk krant op de kiezels – zelfs van deze afstand aan het uitbundige lettergebruik te herkennen als de grootste krant van Nederland.
De krantenpagina ligt roerloos, en wordt dan opgepakt door een onverhoedse windvlaag. Die blaast er leven in: het papier lijkt plotseling op een flinke vogel die met zijn snavel op de grond naar iets eetbaars wroet.
Hij zoekt en komt omhoog, zoekt – de wind grijpt een andere punt papier vast, en de krant wordt een rond hondje, met een kop die half schuilgaat tussen zijn schouders. Het hondje bolt op, wordt weer slank, bolt op – en wordt een varkentje.
De wind rent een rondje met het varken en gaat dan eens aan de bramen schudden. Het dier – vogel, hond, varken – verandert weer in een stuk krant met oud nieuws. De trein rijdt door.
Stormdag in mei
Het tuincentrum is klein – het ligt midden in een woonwijk, ingeklemd tussen lage flats. Maar alles is er: rozenstruiken, sierwilgen, clematis in allerlei vormen en kleuren, mini-groenten, en heel veel petunia’s. Ik zoek een paar roze en paarse uit en ga in de rij staan voor de kassa, die gewoon buiten tussen de planten is.
Een jongen van een jaar of 15 rekent af. Hij draagt een groen bedrijfshesje en heeft twee paar glimmende nepdiamantjes in zijn oren. Dit is duidelijk niet zijn idee van een coole zaterdagbaan. Stel dat een paar van zijn vrienden langskwamen, dan zou hij zich uit gêne waarschijnlijk onder de toonbank verstoppen. Een glimlach kan er niet af als ik een grapje maak, en hij kijkt me nauwelijks aan als hij het bedrag mompelt dat ik moet betalen.
Het is een stormachtige dag, de blaadjes en takjes vliegen in het rond. Als de jongen zich omdraait naar de kassa, zie ik dat op zijn achterhoofd, tussen zijn met gel bewerkte haar, een paar lieve roze geraniumblaadjes zijn geland. Opeens vind ik hem aandoenlijk.
ontploffing
Ik lees het nog een keer, het staat er echt: “deze aardbeien in balsamico geven een perfecte smaakexplosie in de mond”.
Smaakexplosie – een populair woord, ik kom het vaak tegen in receptenrubrieken en artikelen over eten. Ook de alomtegenwoordige tv-koks gebruiken het graag om te beschrijven hoe exquise, hoe fantastisch een gerecht smaakt.
Een smaakexplosie – als ik me voorstel wat dat letterlijk betekent, lopen de rillingen over mijn rug. Je eet een onschuldige, maar heerlijk rijpe aardbei en er ontploft een bommetje in je mond. Bah. Een uit elkaar gebarsten, rood druipende aardbei tegen een gepijnigde tong: dat is toch geen aanbeveling?
Terwijl smaakexplosie eigenlijk gewoon een synoniem is van lekker. Vroeger zeiden we dat de zoete frambozen, de jonge asperges, de nieuwe aardappeltjes `lekker’ waren. Of zelfs `ontzettend lekker’.
Nu is dat te weinig indrukwekkend, te gewoon.
Daarom laten we tegenwoordig liever bommetjes ontploffen. Maar wat ik me afvraag: straks heeft elk gerecht, elke vrucht en groente een smaakexplosie. Bóring. Dan wordt het dus tijd voor nog meer enthousiasme. En is na al die bommen dan nog een overtreffender trap mogelijk?
Talent
Het is zonnig en niet al te warm, goed weer om te klussen. Aan de overkant wordt dan ook geschilderd, de achtergevel van het huis gaat schuil achter steigers. Ter hoogte van de dakrand balanceert een kale man in het wit, van hoogtevrees heeft hij nog nooit gehoord.
Met langzame streken schildert hij de dakrand net zo wit als zijn overall. Hij doet een stapje naar achteren. Ik wil roepen: `Voorzichtig!’
Hij knikt een paar keer achter elkaar, hoewel er daarboven niemand is om tegen te knikken, alleen hijzelf.
Dan doopt hij zijn kwast weer in de emmer verf. Terwijl hij werkt, begint hij te zingen. Niet zo maar een beetje neuriën, met af en toe een uithaal, zoals iedereen wel eens doet onder het werk – bij het afwassen, of het strijken. De schilder zet zijn hele – niet kinderachtige – volume in, zijn stem rolt als een enorme golf over de achtertuinen. Een kat springt weg onder een struik.
Dit is geen gezang om de tijd te verdrijven, om te vieren dat het een mooie dag is. Hier zingt iemand die wil imponeren, die zijn publiek wil laten horen dat hij beter is dan al die losers in X Factor of Holland’s Got Talent. Die een belangrijke talentenscout vermoedt op een van de balkons van de omringende huizen.
De schilder komt overeind en strekt zijn armen, hij gaat de wereld omhelzen met zijn lied. “Alle duiven op de Dam,” zingt hij, “Sha-la-la. Sha-la-la-li.”
Vergeet het maar
Je bent een roman aan het schrijven en je denkt dat jij, als auteur de route uitstippelt. Dat jij bepaalt hoe het verhaal zich ontwikkelt. Wat er met de personages gebeurt. Een tragisch einde, een uit de hemel vallende gelukkige afloop –deus ex machina – of een traditioneel eind-goed-al-goed, met alle losse draden netjes aan elkaar geknoopt.
Vergeet het maar.
Als het verhaal eenmaal op stoom is gekomen, worden de personages wakker. Ze rekken zich uit, kijken om zich heen en grijpen het stuur. Als auteur heb je het nakijken terwijl de spelers in het verhaal er met de plot vandoor gaan.
De mooie wendingen die je hebt verzonnen, worden gedwarsboomd. De personages hebben er geen zin in, ze herkennen zich niet in wat jij hebt bedacht.
Verklaren kan ik het niet, maar het is echt waar: het verhaal schrijft zichzelf. Aan het begin kan ik het einde nog niet zien. En halverwege kan alles zichzelf veranderen. Precies dat maakt het zo spannend en avontuurlijk om te schrijven.
Mieting
Vergaderingen zijn uit, meetings zijn in. Niemand heeft tegenwoordig nog een simpel werkoverleg. Zelfs al gaat het gewoon om een half uurtje waarin met een kopje koffie in de hand even bijgepraat wordt met collega’s. `Overleg’ is zó vorige eeuw. Nu is het: `Ik heb eerst een meeting, ik bel je straks.’
Eerlijk gezegd klinkt dat nogal potsierlijk in mijn oren, zo lang het tenminste niet gaat om een topoverleg tussen EU ministers die de actuele stand van zaken rondom de euro doornemen.
En dat is precies het punt: een meeting suggereert importantie, een samenkomen van heel belangrijke mensen die heel belangrijke zaken bespreken. Terwijl een overleg of vergadering niet meer is dan dat: een overlegje dat geen enkele invloed heeft op het verdere verloop van de wereldgeschiedenis.
Beeldvorming en framing is belangrijk, daar is iedereen inmiddels wel van doordrongen. Vandaar al die meetings die in Nederlandse bedrijven worden gehouden. Lekker belangrijk.
Mantra
Een park op een lentedag met zacht licht. De wind beweegt de takken, zodat het pad een netwerk van bewegende schaduwen is. Alles is groen, alles bloeit. Een merel zingt luidkeels over de liefde.
Ik denk aan een land dat best paradijselijk genoemd zou kunnen worden en aan de inwoners, die dat meestal anders zien. Een schaduw strijkt kort neer op mijn gezicht, vliegt weer verder. Ik denk aan al die andere landen waar mensen, vrijwel ongezien door de buitenwereld, voor hun vrijheid en leven vechten.
Een man in een donker pak komt me tegemoet, rustige tred, kaarsrechte rug, zijn gezicht naar de zon. Lunchpauze, stropdas even los, even naar buiten. Als we elkaar dichter naderen, hoor ik dat hij iets zegt, steeds dezelfde zin achter elkaar. Dat is een vreemd telefoongesprek.
Ik ben vlak bij hem en versta zijn woorden: `Om mani padme hum’ `Om mani padme hum’, `Om mani –‘ Een boeddhistisch mantra over compassie.
Waarheen, waarvoor
De premier gaat ervoor, de staatssecretaris gaat ervoor, de nieuwe secretaresse gaat ervoor, de deelnemers aan The Voice of Holland gaan ervoor, net als de beroemde acteur en heel Volendam. De leerlingen in de eindexamenklassen gaan ervoor, en hun docenten ook.
De politieagent die zijn bonnen uitschrijft, de verzuurde columnist, de vrouw verderop in de straat die altijd blij kijkt, de verkoopster in een lege winkel, de bakker die geen last van de crisis heeft omdat mensen nu eenmaal brood moeten eten – allemaal gaan ze ervoor. En de voetballers gaan er zelfs 200% voor.
Het klinkt daadkrachtig en heel erg `nu’. Maar wie de voor de hand liggende vraag stelt, krijgt geen antwoord. Wáár gaan al die mensen voor? En waar naartoe?
De mensen die ervoor gaan, gaan helemaal nergens naartoe. Ze doen alsof, of ze weten het eigenlijk ook niet. `Ervoor gaan’ suggereert veel, maar betekent niets.