Op tv en in kranten praten mensen al over een Elfstedentocht. Ik vraag me af wat de krokussen die nu al overmoedig uitkomen van de vorst vinden. En de merels die ’s ochtends al zo hard zingen. En de eenden die vrolijk in de sloten zwemmen.
Ja, wat gebeurt er eigenlijk met de watervogels als het water bevroren is? Ik herinner me dat Holden Caulfield, de hoofdpersoon in The Catcher in the Rye, diezelfde vraag stelt. Of het boek daar ook een antwoord op geeft, weet ik niet meer.
The Catcher in the Rye is zo’n boek dat je leest als je ongeveer net zo oud bent als Holden – een jaar of 17 – en dat dan een verpletterende indruk maakt. Zo’n boek waardoor je denkt dat je doorziet hoe de wereld in elkaar zit. Zo’n boek waarvan de weemoedige sfeer heel lang om je heen blijft hangen, als een droevig liedje. Zo’n boek dat je waarschijnlijk maar niet moet herlezen als je geen 16 of 17 meer bent.
Gevaarlijke taal
Het wordt winter en op de radio gaat het over warme slaapplaatsen voor daklozen. Daarbij gelden tegenwoordig blijkbaar strenge regels. De nachtopvang is alleen bedoeld voor mensen die echt bij de betreffende stad horen, zegt de verslaggever met enige nadruk. Die daar al jarenlang op straat wonen, interpreteer ik.
Dus niet voor Oost-Europeanen. ‘Als het winter is, komen die uit alle hoeken en gaten naar de slaapplekken toe, en dat is niet de bedoeling,’ zegt de verslaggever.
Ik hoor het goed: `ze komen uit alle hoeken en gaten’. Wie zo’n zin uitspreekt, roept het beeld op van ongedierte dat geen medeleven verdient. Niet van mensen die het koud hebben en die het aan geld ontbreekt om een kamer te huren.
Zo maar zo’n zinnetje in een nieuws-item dat niet bedoeld is om goed te keuren of te veroordelen. Dat zinnetje hoort daar niet.
Taal vindt het moeilijk om neutraal te zijn. Taal zit vol associaties en oordelen. Taal kan gevaarlijk zijn. Wie met taal werkt, zou dat moeten weten.
Prikkebeen
Het is een raadsel hoe andere mensen dat doen: lezen in de trein. Ik wil alles zien, staar alleen maar uit het raampje. Naar koeien, gras, lucht.
Het lijkt bijna lente: er is een overvloed aan licht, dat ongefilterd over het land stroomt. Over een fietspad tussen weilanden zonder koeien loopt een klein gezelschap. Een heer in een lange donkere jas. een wandelstok in zijn hand, struikelt en valt. Zijn benen schieten omhoog. Ik moet denken aan meester Prikkebeen. De andere mensen kijken werkeloos toe.
Ik zou willen opspringen, hem overeind helpen. Heeft u zich bezeerd?
Maar de trein rijdt door, ik zie het groepje wandelaars niet meer. Aan de horizon drommen regenwolken. De gevallen man verdwijnt uit mijn gedachten.
Dwingeland
Het is weer lente – tijd voor een nieuwe outfit. De glossy’s schreeuwen het van hun covers af: Musthaves voor dit seizoen.
Het Bijenkorf-advertentiekrantje heeft ook de beste musthaves in de aanbieding, net als het customer-magazine van de tassenwinkel, de beauty-shop en nog zo wat commerciële uitingen.
Een musthave? Een die-moet-ik-hebben tas, crème, jurk, shirt? Waarom moet ik die prachtproducten hebben? En wie bepaalt eigenlijk dat ik die spullen moet hebben? Wat gebeurt als ik ze niet wil hebben? Lig ik er dan `uit’? (waaruit?)
Lelijk woord, musthave. Een woord dat onbeschaamd de hebzicht benoemt. Dat tekeer gaat alsof er geen crisis of duurzaamheid bestaat. En een woord dat bovendien een ellendige dwingeland is: dit-móet-je-hebben.
Ik moet helemaal niks.
Diva’s
Het is nog geen voorjaar, maar de vogels fluiten al zo hard, en de krokussen komen al boven de grond uit. De rozemarijn op mijn balkon begint zelfs te bloeien.
Daarom mag het: tulpen. In de keuken heb ik de bloemen geschikt tot ze op precies de juiste elegante manier over de rand van de witte vaas heen leunen. Simpele, knalrode tulpen, de meest passievolle bloem die ik ken.
Ondanks de milde temperatuur zijn de tulpen nog stijf opgerold, schijnbaar preuts in hun vuurrode jas. Maar straks, als ze zich eenmaal openen, is er geen houden meer aan. Dan laten ze zich zien, diva’s in net iets te blote dansjurken.
Vogel?
Op een koude dag fietste ik langs de duinrand, waar alles kaal en winters was. Stakerige struiken, met een paar allerlaatste blaadjes eraan. Modderige grond. Bomen die stoïcijns wachtten op de lente.
Niet de moeite waard om goed te bekijken. Tot ik in een flits een zwarte vogel in een kornoeljestruik zag zitten. Roerloos alsof hij door de kou was bevangen. Ver gevlogen, vermoeid, uitgehongerd.
Ik vertraagde, keek nog een keer goed, en zag in plaats van een vogel, een zwarte handschoen. Mijn hersens klikten, wisselden van spoor, en pasten het bijbehorende verhaal aan. Een leren handschoen, die iemand was verloren bij een wandeling. Door iemand anders gevonden en op een tak gestoken, als een wuivende hand. Hier, hier ben ik, vind mij.
Dat korte moment waarop de vogel een handschoen werd, dat fascineert me. Hoe snel het brein werkt. Hoe, zonder hapering, het verhaal bij het beeld en de emoties die het beeld oproept, worden bijgesteld.
Ik fietste door, hield mijn halfje vers brood in mijn tas. De handschoen hoefde niet bijgevoerd te worden.
Slinger
Het is de eerste dag van het nieuwe jaar. Het regent. Op straat worden de kartonnen hulzen en dozen van het vuurwerk tot een vieze pap.
In een huis aan de overkant gaat een raam open. Heel wijd, alsof het een stralende zomerdag is. Ik wacht.
Dan drijft er een enkele, ragfijne bel het raam uit. En dan nog een. En nog een, een hele serie zeepbellen achter elkaar. Ze dansen op de wind, tussen de kale bomen, over het drassige grasveld, over de stoep, over de auto’s, over de papperige vuurwerkresten, naar de andere huizen in de straat, de balkons, de ramen. Over de hele stad.
Een feestelijke slinger van bellen, om het nieuwe jaar te versieren. Het is opgehouden te regenen.
Uitverkoop
Kerstverlichting, kersttaart, kersttulband, kerstkoekjes, kerstchocola, kerstballen, kerstboeken, kerstfamiliefilms, kerst-cd;s, kerstmankostuums, Rudolf, kerstlingerie, kerstmutsen, kerstzakdoeken, kerstlippenstift, kerstjurken, kerststropdassen, kerstcomputerspelletjes, kerstparfum, kerstmagazines, kersttafelkleden, kerstservies, kerstengelen: nu in de AANBIEDING, halve prijs!
Licht
Kortste dag, langste nacht. Hierna gaat het weer richting het licht. Maar langzaam, langzaam: Vandaag gaat de zon ’s middags om half 5 onder. En op 22 december is dat een minuut over half 5. Zo neemt de zon sluipend, minuut voor minuut de dag terug. Totdat het eind maart opeens om 11 over 8 pas donker wordt.
Ik kan niet wachten.
Je weet maar nooit
De kans dat we een witte kerst krijgen is nihil. Toen ik dat in een krant las, vroeg ik me af wat de journalist die deze zin schreef eigenlijk bedoelde: er valt 100% zeker geen sneeuw met kerst, of er is een heel kleine, minieme mogelijkheid dat we op kerstochtend in een witte wereld wakker worden (want je weet maar nooit).
Ik denk dat de journalist dat laatste bedoelde. Hij of zij wilde nog een sprankje hoop bij de lezers levend houden – de liefhebbers van Bing Crosby en Jingle Bells hoefden hun sneeuwlaarzen nog niet weg te bergen.
Dat is raar, want de zuivere betekenis van `nihil’ is `niets, zero, nada’. Dus als er in de krant staat: `De kans dat we een witte kerst krijgen is nihil’, wil dat zeggen dat sneeuwval op 25 en 26 december uitgesloten is.
Maar die zuivere betekenis kennen we al lang niet meer. De kans dat het kabinet op korte termijn valt is nihil. Als we dat lezen, is de suggestie dat er ergens, ins blaue, een weliswaar flinterdunne, maar toch een reële mogelijkheid is dat we snel nieuwe verkiezingen krijgen. In deze tijd betekent `nihil’ dus niet meer het absolute einde van alle hoop die het woord vroeger betekende. Met zoiets absoluuts kunnen we niet meer overweg – de deur op een kier, dat ligt ons beter. Je weet maar nooit.