Bij het huis waar ik vroeger woonde stond een magnolia, bijna te groot voor de kleine voortuin. Het hele jaar door niet erg opmerkelijk, maar twee weken lang, in het vroege voorjaar bleven de mensen op straat staan. Zo mooi, die paarse bloemen, donker aan de onderkant, uitlopend in het lichtste lila. En zo veel, de takken en de stam gingen schuil onder een wolk van paars.
Toen we verhuisd waren, werd de boom door de nieuwe bewoners snel gekapt.
Nu bloeien overal in de stad de magnolia’s, de meeste wit of roze. Ik fiets een stukje om voor mijn favoriete exemplaren. En vraag me af of de magnolia een `hij’ of een `zij’ is. Bij een appel- of perenboom is dat een uitgemaakte zaak: dat zijn natuurlijk vrouwtjes met hun die kant-achtige, schuimende tere bloempjes.
Maar de magnoliabloemen hebben zowel mannelijke als vrouwelijke trekjes. Ze zijn elegant, met hun zachte ton-sur-ton kleuren. Maar stoer zijn ze ook: heb je de bladeren van de bloemen wel eens van dichtbij bekeken? Die zijn dik en leerachtig. Herman de Coninck noemde ze in een van zijn gedichten zelfs ‘grote witloofblaren’.
Niet onder één noemer te vangen dus. Dat is mooi, zo houdt de magnolia iets ongrijpbaars. Misschien kijk ik er daarom elk jaar wel zo naar uit tot hij (of zij?) weer bloeit.
homesick
Hier in de buurt wonen veel expats. Mensen die hun familie en veel van hun vrienden bijna alleen maar via skype spreken en zien. Die hun eigen huis aan de andere kant van de oceaan soms alleen rond kerstmis en in de zomervakantie bezoeken en er dan onwennig rondlopen in stoffige kamers.
In een van de appartementen in mijn straat woont een jonge Amerikaan. Aan het eind van zijn werkdag parkeert hij zijn racefiets tegen het hekje van de benedenburen, schuift zijn postman-bag wat opzij en neemt zijn fietshelm af. Hij draagt altijd, ook op de fiets, een donker pak met donkere stropdas.
’s Avonds kun je vanaf de straat in zijn huiskamer het blauwe licht van de tv zien, dat flikkert en beweegt alsof er binnen een discobal is. Toen de Amerikaan er pas woonde, stonden er witte hyacinten voor het raam. Dat was in de herfst, ik realiseerde me na een paar weken dat de bloemen wel van kunststof moesten zijn.
Sinds kort is er iets nieuws te zien. Vier vierkante grote, witte, losse letters, die als kunstobjecten naast elkaar in de vensterbank zijn opgesteld.
H – O – M – E.
Om hem eraan te herinneren: Home is where the heart is.
Voorjaarsmoe
Ha, dat is een paradox: voorjaar, en dan toch moe. Overal groene knopjes, vogels die heel hard zingen, elke dag meer licht en minder kou en bij het tuincentrum zijn de bakken met viooltjes niet aan te slepen. Door de straten rennen mensen op aerodynamische running shoes, overal zijn paaseitjes te koop in de meest exotische smaken.
Hoe kun je dan moe zijn, omringd door zoveel energie? Misschien juist daaróm, door de onontkoombaarheid van al die overvloedige energie en daadkracht. Daar wordt de lat nogal hoog gelegd – hoe kun je je daar aan meten?
Onmogelijk. Je kijkt om je heen en kan alleen maar denken: pff, ik ga maar weer naar bed.
Daarom, als troost, of als oppepper, of zomaar, een mooi liedje om voorjaarssomberheid te bestrijden (komt net als de voorjaarsvermoeiden langzaam op gang, maar dan…): klik hier.
Motto
Gemist
Mijn lange zwarte winterjas was bij de kleermaker. Na jarenlang gebruik was de voering gaan scheuren. Nadat ik steeds vaker bij koffie-afspraken mijn jas niet uit durfde te doen, besloot ik tot reparatie over te gaan. De kleermaker – eigenlijk de eigenaresse van een hippe winkel met zelf ontworpen mode – sprak lovende woorden: `Wat een mooi model, dat zie je niet vaak.’
Na twee weken was de jas nog niet klaar. Mijn korte rode tussenjas voelde karig. Ik ging informeren in de winkel. `We hebben het druk. Volgende week misschien,’ zei de kleermaker. Ze keek naar mijn sippe gezicht `Je mist hem.’
Een wezen van vlees en bloed kun je missen, een levenloos stuk stof niet.
Of toch wel?
De kleermaker trok haar wenkbrauwen op. Ik zuchtte. Ja, dat was het precies. Ik miste mijn jas. Ik miste zijn omhulling, de wapperende panden die zo’n fijn gevoel van haast gaven, zijn theatrale uiterlijk.
De kleermaker glimlachte, zulke melancholie zag ze vast wel vaker bij haar klanten.
De volgende dag belde ze: `Je kunt je jas komen ophalen.’
Een uur later stond ik al voor haar deur. Een tasje hoefde ik niet. `Ik doe hem gelijk weer aan.’
Negatieve positiviteit
Een eufemisme is een begrip met vlijmscherpe randen dat vrijwel onzichtbaar verstopt zit in een zachtjes op en neer verende, vrolijk gekleurde, aaibare bol. Pas nog zagen we zo’n vrolijke bol langskomen. Nederland zit officieel in een recessie, kondigde de verantwoordelijke instantie aan. Twee kwartalen van negatieve groei leverden het bewijs.
Negatieve groei?
Bedoelen ze soms `krimp’?
Ja, dat bedoelen ze, maar krimp is echt te vlijmscherp, dat kan de bevolking niet aan. Aan het woord `krimp’ halen mensen hun lippen open. `Negatieve groei’ is een toverbal die lekker op de tong ligt. Dat begrip suggereert immers dat het pad van de groei ononderbroken is, gewoon rechtlijnig doorgaat van A naar B.
Wie trapt daar nou in? Misschien volgende keer eens een ander eufemisme gebruiken, positieve krimp bijvoorbeeld.
Dochters
De uitverkoop is bijna voorbij. In de winkels hangen helemaal achterin, in een slecht verlichte hoek, de allerlaatste resten winterkleren. Voor heel weinig geld: 50, 60, 70% korting. Een enkeling slaat haar slag, maar de meeste kopers hebben geen zin meer in wol en fleece. De winkeldochters schommelen zachtjes heen en weer aan de rekken. Niemand wil hen hebben. Muurbloempjes zijn ze, onaantrekkelijk, niet gewild, alleen.
Waar gaan ze straks heen, als de laatste vorst uit de lucht is en het dan toch eindelijk echt lente wordt? Naar de kelder, in afwachting van een volgende uitverkoop. Of naar het Leger des Heils, of een afvalcontainer achter de winkel die ’s ochtends heel vroeg wordt geleegd, als er nog bijna niemand op straat is. De dochters van de winkel – je zou ze uit medelijden allemaal wel willen opkopen.
Wishful thinking
“Ik word wakker van een onbekend geluid. Een nat geluid – een gestaag, rustig druppelen. Het lekt ergens – ik spring uit bed.
Als ik de gordijnen openschuif, schijnt de zon recht in mijn gezicht. Ik doe het raam open en leun naar buiten. De ijspegels aan de rand van het dak en aan de overkapping van de veranda zijn aan het smelten. In de hard bevroren sneeuw op het grasveldje verschijnen deukjes waardoorheen de onverslaanbare grassprietjes zich oprichten.
Buiten is het wonderbaarlijk: ik knipper met mijn ogen tegen al dat licht, dat in brede, brutale banen over de stoep en de weg gutst.
Het licht heeft een muziekje bij zich dat overal in de stad te horen is: een aanstekelijk ruisen dat ik eerst niet kan plaatsen. Maar als ik op de iets hellende weg naar de campus loop, zie ik hoe langs de stoep het smeltwater van de wekenoude, grijze sneeuw als een kleine waterval naar beneden stroomt.
Opluchten: dat betekent letterlijk verse lucht toevoegen, oude lucht laten ontsnappen. De stad ruikt opgelucht en schoon. Allerlei onverkwikkelijks dat eerder zo vanzelfsprekend aanwezig was dat je het niet eens meer opmerkte, is in één nacht weggepoetst.”
Uit: Een stil vertrek
Voetstappen
Mooi, die sneeuw. Vooral als je de eerste bent die je voeten in die knisperende, puur-witte substantie zet. Maar in de stad heb je daar weinig kans op. Overal voetstappen, naast elkaar, overlappend, of bovenop elkaar. De sneeuw is platgetrapt en besmeurd, elk knispertje is verdwenen.
Wat wonen er veel mensen in de stad! Dat weet ik natuurlijk wel, maar de sneeuw maakt het pas echt zichtbaar.
Alleen op het dakje van het schuurtje staan geen voetstappen. Wel vogelpootjes.
Opperdepop
Er bestaan veel overbodige uitdrukkingen, die ondanks hun nutteloosheid vaak razend populair zijn.
Overbodig, omdat ze niets betekenen. Het zijn lege uitdrukkingen met een opgezwollen imago. Uitdrukkingen als suikerspinnen – een hele mond vol, maar als je doorslikt blijft er niets van over.
Een voorbeeld? Wat denk je van het oer-Hollandse `op is op’? Favoriet bij grote en kleine winkeliers. `Op is op’ zetten ze met rode letters op hun etalage, met chocoladeletters in hun reclamefolder.
Daar kan niemand iets tegenin brengen. Als iets op is, is het op. Dat snapt zelfs het kleinste kind. En omdat niets in deze wereld oneindig is, komt er altijd een moment dat een voorraad, een ding, een gevoel `op’ is. Waarom moet iets dat iedereen weet, dan toch zo nadrukkelijk vermeld worden?
Winkeliers, de schatten, denken dat ze met hun geliefde `op is op’ de klanten prikkelen om snel naar de winkel te rennen en te kopen, kopen. Voordat het op is.
Zou er iemand zijn die daarin trapt?