Iedereen is op vakantie en dat heeft een belangrijk voordeel: de stad is stil.
Natuurlijk, hoewel veel inwoners naar Frankrijk, Terschelling, of naar de camping zijn vertrokken, komen anderen juist weer hier hun vrije dagen doorbrengen. Toch is het saldo positief: er zijn minder mensen in de stad – op de terrassen, in de parken, in de tram. Op de fietspaden kan ik doorrijden, bij de bakker hoef ik niet te wachten. In de modewinkels hangen verkoopsters kauwgom kauwend over de toonbank – er zijn nauwelijks klanten om hen te verlossen van het laatste restje uitverkoop.
De stad heeft nu een aangenaam tempo, er hangt een sfeer van laat-maar-even-waaien. De stresserige angel is uit het dagelijks leven. Ik vind dat fijn, van mij mag het altijd vakantie zijn.
Krap
“Ik zit te veel in mijn hoofd.”
Dat is schrikken. Die lelijke zin glipt zo maar over mijn lippen.
Ik spoel mijn mond niet met groene zeep, maar ga nadenken over wat ik precies heb gezegd.
Daar zit ik, binnenin mijn hoofd. Ik zie mezelf gehurkt in een roze-rode ruimte. Zonder een stoel om op te zitten, zonder een tafel om aan te werken. Mijn laptop staat voor me op de grond, mijn nek en schouders moeten wel pijn doen door die ongemakkelijke werkhouding.
Het is een enorme zaal, waarin ik als een miniem, verloren figuurtje aan het werk ben.
Of nee, het is een keukenkastje, piepklein: mijn computer en ik passen er maar net in.
Zouden er behalve ikzelf nog andere mensen in mijn hoofd zitten?
Als ik goed kijk, zie ik, naast mijn werkende zelf, familie, vrienden, Charles Dickens, enkele politici die ontwikkelingssamenwerking willen afschaffen, Gerrit Komrij, de buurvrouw, de hele tuinvereniging, en nog zo wat personen. Het wordt krap in dat keukenkastje.
Ik klap mijn laptop dicht en sta op.
Ik open een deur en ga naar buiten, waar de zon schijnt.
Stief-fiets
De fiets was nogal roestig, en de lamp op het voorwiel zag eruit alsof hij nooit meer licht zou geven. Hij leunde amechtig tegen een fietsbeugel, samen met een paar soortgenoten, evenmin in florissante staat. Maar alleen bij deze fiets hing een geel label met een bericht van de gemeente aan het stuur. `Verwaarloosde fiets’ stond er met grote letters op.
Ach. Helemaal alleen, niemand die naar hem omkeek. Dat is toch geen leven voor een fiets. Het gele label was een aanklacht. Hopelijk zou de eigenaar zich aangesproken voelen. En anders zou de fiets naar het fietsendepot gaan, meldde het label onverbiddelijk. En daarna – wie weet, naar de vuilnisbelt.
Ik dacht aan de vuilnisbakken die ik pas had gezien. Daar zat een sticker op met de tekst `adoptiebak’, wat aangaf dat iemand voor die ene bak zorgde. Iemand uit de buurt die elke dag even langs kwam, de bak oppoetste, misschien zelfs leegde. Zou dat geen oplossing zijn voor al die verwaarloosde fietsen?
Als er een fietsenadoptieplan wordt gelanceerd, meld ik me onmiddellijk aan.
Levensles
Het stoplicht stond op rood, op een druk plein waar trams, auto’s en fietsers moeizaam langs elkaar manoeuvreerden.
Ik wachtte op een dun streepje weg, met aan de ene kant een grote Mercedes en aan de andere kant de stoeprand.
Van de linkerkant kwamen twee andere fietsers aan, een jonge man met een peuter in een kinderzitje achterop en een klein meisje op een roze kinderfiets. Het meisje had een roze strik in haar haar, ze reed langzaam en een beetje bibberig. De man en het meisje stopten vlak voor mij. De man – de vader, nam ik aan – draaide zijn stuur. Ze moesten hier rechtdoor, net als ik en net als de dikke Mercedes en alle andere auto’s die ongeduldig stonden te wachten.
Het stoplicht sprong op groen, de bestuurder van de auto naast me toeterde. De vader fietste al verder, de peuter achterop zwaaide naar een vogel, het meisje lag op de grond naast haar fiets. Ze was haar evenwicht verloren toen ze wilde opstappen. De Mercedes toeterde weer.
De vader keek om, zag wat er gebeurd was, schatte de situatie razendsnel in en schreeuwde toen, zonder af te stappen (want als hij het meisje op ging rapen, waar moest hij dan de fiets met de peuter in het kinderzitje laten?): “Niet huilen! Sta op! STA OP! NIET HUILEN! FIETSEN!”
Het meisje raapte zichzelf op, sprong op het zadel en reed zonder ook maar een beetje te bibberen, en zonder te huilen achter haar vader aan. Het stoplicht sprong op rood. De bestuurder van de Mercedes vloekte.
Op de een of andere manier leek het net alsof we hier getuige waren geweest van een levensles.
Pleegzuster Klivia
Wat is het toch fascinerend, hoe de menselijke geest – hoe míjn geest – van het ene naar het andere onderwerp rent. Associatief denken, heet dat. Ik noem het liever een soort veredeld ijsschots-springen. Van groene weilanden met waaiende wolkenluchten naar hazen met lange oren. Van hazen naar Zen-boeddhisme. Van Zen naar pleegzusterbloedwijn.
Huh?
Pleegzusterbloedwijn dus. Mooi Wordfeud-woord. Maar wat betekenen die aaneengeschakelde zelfstandige naamwoorden eigenlijk? Pleegzuster – daar wordt ongetwijfeld een verpleegster mee bedoeld. En iedereen weet natuurlijk wat bloed en wijn zijn. Maar die combinatie is werkelijk heel eigenaardig: pleegzusterbloed-wijn: wijn van het bloed van de verpleegster. Niet erg smakelijk, en als dat drankje bedoeld is om aan te sterken, werkt het waarschijnlijk alleen bij vampiers.
Dat kan nooit de bedoeling zijn geweest van de marketing-mensen die dit medicinale opkikkertje in de markt zetten. Maar dat is al zo lang geleden dat pleegzusterbloedwijn inmiddels een eigennaam is geworden, die je uitspreekt zonder al te veel associaties.
Ikzelf associeer ondertussen verder: van pleegzusters naar nostalgische zwart-wit televisie. Van tv naar Hetty Blok, van Hetty Blok naar fuchsia’s, van fuchsia’s naar –
Weeffout
Er zijn van die woorden die jarenlang een onopgemerkt bestaan leiden. Ze worden af en toe door een enkele taalliefhebber gebruikt, maar daar blijft het bij. En dan valt het spotlight opeens op zo’n woord, het stof wordt eraf geblazen en iedereen is enthousiast: precies het woord dat ze al zo lang zochten en dat beschrijft wat ze al zo lang dachten.
`Weeffout’s is zo’n woord. Vooral journalisten en politici zijn er dol op. Het Kunduz-akkoord bevat enkele ernstige weeffouten. Bi de introductie van de euro zijn verschillende weeffouten gemaakt. Het beleggingsbeleid van de woningcorporatie wordt gekenmerkt door een weeffout.
`Weeffout’ klinkt serieuzer dan een gewone fout, wat vast een belangrijke oorzaak van de plotselinge populariteit is. Maar klopt die associatie eigenlijk wel? Een weeffout verwijst naar een fout die is gemaakt bij het weven van een sjaal, of een tapijt. De wever slaat per ongeluk een draadje over, en gaat rechts waar hij links had gemoeten in het patroon. Het resultaat van zo’n foutje is vaak nauwelijks met het blote oog te zien: een onregelmatig plekje, meer niet.
Mmm. Weeffout is dus iets kleins, iets overkomelijks. Iets vergeeflijks. Het is geen wereldschokkende, hemeltergende dwaling die onmiddellijk en rücksichtslos ingrijpen vereist. Weten die journalisten en politici eigenlijk wel wat ze zeggen? Of zit er misschien een verborgen boodschap achter het gebruik van dit woord? Dat het allemaal wel meevalt met de wereld?
Lente aan het strand
Het was lente – daar moet je van genieten. Dus trokken we na het avondeten onze winterjas aan en stapten op de fiets. Wat is het nog licht, zeiden we tegen elkaar.
Aan zee leek het zelfs nog lichter dan in de stad. Tussen de zee en een neerwaarts duwende wolkenlucht zweefde een strook fel, onaantastbaar daglicht. Als een band die de golven en de wolken op hun plaats hield. De branding deed een lauwe uitval naar onze voeten, we sprongen weg. In het water weerkaatsten zilveren spikkels de lucht.
Meeuwen schreeuwden boven onze hoofden, we zetten onze kragen op.
In een strandtent gingen we bij de open haard zitten, met onze voeten op de rand. Langzaam begonnen onze tenen, onze handen, onze wangen te gloeien, terwijl we naar het vuur keken en hete chocolademelk dronken. Buiten werd de streep daglicht boven zee steeds smaller en smaller, tot hij tenslotte naar Engeland verdween.
Toen we met onze handen diep in onze zakken terugliepen, was het nog steeds niet donker.
Pakker
Op de Olympische Spelen pakken de Nederlandse vrouwen meer goud en zilver dan de mannen. Ajax pakt de landstitel. Diederik Samson pakt het PvdA-leiderschap. Hollande pakt de presidentsfunctie.
Waar komt dat curieuze gebruik van het woord `pakken’ toch vandaan? Het is een populair werkwoord, vooral in een wedstrijdcontext. Het vroegere `winnen’ steekt er bleekjes bij af.
Die populariteit komt door het coole imago: degene die de overwinning pakt is sluw, snel, slinks. De tegenstander is een sukkel die even niet oplette. Het resultaat: de superieure winnaar, de `pakker’, kaapt de overwinning vlak voor de neus van de opponent weg.
Op die manier gebruikt heeft `pakken’ een echo van `stelen’, en herinnert in ieder geval in niets aan de eerlijke strijd tussen gelijkwaardige tegenstanders die zich elk eindeloos hebben voorbereid, alles op alles hebben gezet, en zich in de beslissende wedstrijd vervolgens met hart en ziel inzetten voor de overwinning – of dat nou lukt of niet.
Afleiding
Eigenlijk zou ik iets moeten schrijven over `de stekker eruit trekken’, `een kabinet laten knallen’ of `over je schaduw heen springen’. Maar steeds als ik vanachter mijn bureau naar buiten kijk, zweeft een roze wolk mijn gezichtsveld binnen.
Zelfs op een grijzige dag als vandaag wordt er in de tuin van de benedenburen een romantisch feest gevierd. Het begon ongeveer twee weken geleden, toen verscheen de allereerste, brutale bloesem aan de prunus. Een paar bloemen, niet meer. Daarna een hele tijd niets, en toen, drie, vier dagen geleden, ging het opeens snel. Elke dag, nee elk uur waren er meer bloemen te zien. Ik moest er steeds even naar kijken. En nu de boom een en al roze elegantie is, kom ik haast niet meer aan werken toe. Het beste zou zijn om alle afspraken af te zeggen en alle deadlines uit te stellen, en mijn stoel voor de balkondeuren te parkeren. Kijken, kijken – net zo lang tot de wind alle roze blaadjes verwaait.
Kraai
Iemand werd geïnterviewd op de radio, een heel cool iemand die zich bezighield met social media en dat soort zaken. Hij gebruikte zomaar, zonder haperen of aarzelen een oerouderwetse uitdrukking: `Ik heb kip noch kraai, hoef met niemand rekening te houden.”
Ik zat recht overeind. Kip noch kraai? Dat is een zinnetje dat ik zelf zelden uitspreek, maar ik dacht toch eigenlijk dat de juiste formulering `kind noch kraai’ was. Hmm, wat is logischer als je wilt laten weten dat je alleen op de wereld bent, alleniger dan Remi, alleniger dan koningin Wilhelmina, alleniger dan Ciske de Rat?
Ik zou denken dat `kind noch kraai’ de overtreffende trap is van `kip noch kraai’ Een kip praat immers niet terug, een kip zit niet gezellig naast je op de bank, een kip trek je geen kleertjes aan (er zijn mensen die hier anders over denken). Dus als het gaat om sociaal samenzijn, scoort een kind beduidend hoger dan een kip. Wie geen kind heeft, is dus meer alleen dan wie geen kip heeft (maar mogelijk wel een kind).
Er blijft wel één vraag over: wat doet die kraai in deze uitdrukking?