Boeven hebben een heel specifieke leefomgeving: ze wonen in kinderboeken en in de antieke tv-serie Swiebertje. Ze zijn meestal oerdom en niet echt gevaarlijk. Bromsnor en andere dappere dienders kunnen hen dan ook heel simpel vangen met een list.
Ook in de echte wereld komen soortgelijke types voor, maar hier noemen we die criminelen of misdadigers – en ze zijn vaak veel minder gemakkelijk onschadelijk te maken.
Dat onderscheid is sommige politici blijkbaar ontgaan. Regelmatig hoor ik een volksvertegenwoordiger spreken over `boeven’, vaak in combinatie met het werkwoord `vangen’. “Deze maatregel gaat ons helpen om meer boeven te vangen.” Of: “Boeven vangen is top-prioriteit bij het Openbaar Ministerie.” Of: “Er worden niet genoeg boeven gevangen in dit land.”
Hier zijn verschillende partijen aan het woord, met verschillende politieke kleuren, maar ze gebruiken hetzelfde kinderlijke taaltje.
Daar moet je wel uit concluderen dat deze politici denken dat het publiek – hun kiezers dus – alleen het allersimpelste taalgebruik snapt. Dat ze denken dat de materie waar ze zich mee bezighouden zo ongelooflijk complex is dat niet-ingevoerden dit onmogelijk kunnen begrijpen. Daarom vertalen ze hun boodschap in jeugdjournaal-taal.
Wat zegt dat over die politici? Er komt maar één associatie bij me op: dedain. Of is dat een te moeilijk woord?