Op een koude dag fietste ik langs de duinrand, waar alles kaal en winters was. Stakerige struiken, met een paar allerlaatste blaadjes eraan. Modderige grond. Bomen die stoïcijns wachtten op de lente.
Niet de moeite waard om goed te bekijken. Tot ik in een flits een zwarte vogel in een kornoeljestruik zag zitten. Roerloos alsof hij door de kou was bevangen. Ver gevlogen, vermoeid, uitgehongerd.
Ik vertraagde, keek nog een keer goed, en zag in plaats van een vogel, een zwarte handschoen. Mijn hersens klikten, wisselden van spoor, en pasten het bijbehorende verhaal aan. Een leren handschoen, die iemand was verloren bij een wandeling. Door iemand anders gevonden en op een tak gestoken, als een wuivende hand. Hier, hier ben ik, vind mij.
Dat korte moment waarop de vogel een handschoen werd, dat fascineert me. Hoe snel het brein werkt. Hoe, zonder hapering, het verhaal bij het beeld en de emoties die het beeld oproept, worden bijgesteld.
Ik fietste door, hield mijn halfje vers brood in mijn tas. De handschoen hoefde niet bijgevoerd te worden.