Vanuit de trein gezien is Nederland een plek die bestaat uit meer water dan aarde, en uit meer lucht dan water. Zoveel hemel boven het polderland, boven dat dunne streepje gras en bomen. Wolken, wind, zuurstof.
De landschapsschilders van vroeger wisten het ook. Ze vulden hun schilderijen met lucht – wat er op het doek stond aan bomen en dijken en kerkjes was alleen bedoeld als contrast om al die wijdsheid beter te laten uitkomen..
Wolken schilderden ze: dikke witte of dreigende grijze, voortgejaagd door storm of doodstil op een hete dag, vlak voor het onweer. En achter die wolken, de suggestie van een klein stukje blauw, eierschaalblauw of vuilblauw.
Als je hun schilderijen om zou draaien, onderkant boven en bovenkant onder, zie je een geheime werkelijkheid. Dat stoere, aardse land – domein van aardappels en klei – is niet meer dan een enkele penseelstreek, een mager eiland dat onwetend drijft op een immens diepe plas van lucht.