Ik las het sprookje `De kleine zeemeermin’ van Hans Christiaan Andersen over de ongelukkige liefde van een zeewezen voor een menselijke prins en raakte gefascineerd door het verhaal. Maar ook de naam `zeemeermin’ hield me bezig.
Want wat is `meermin’ een vreemd woord: het lijkt te suggereren dat het zeewezen met de glinsterend geschubde staart en het ontblote bovenlijf van een mooie vrouw, tegelijk méér en minder is. Meer vrouw, minder kabeljauw, of juist andersom. Meer mysterieuze elegantie, minder ijskoude diepzee-vissigheid.
Hoe kan de zeemeermin nu zowel het ene als het andere zijn? In haar naam smelten twee tegengestelde kwalificaties samen. Het woord `meermin’ is een paradox, zoals ook de zeemeermin zelf een paradox is. Meisje en vis, verleidster en kuise dame, lijkt ze het slachtoffer van de letterlijke betekenis van haar naam. Ze schiet tekort in de wereld van de vissen, maar ook in die van de mensen. Ze hoort nergens bij – dat had Andersen, die de hoofdpersoon van zijn sprookje een tragisch einde gaf, goed gezien.