Mijn volkstuintje is dit jaar niet zo succesvol: eerst te droog en daarna te nat – dat vinden de planten niet fijn. Alleen de zonnebloemen trekken zich nergens iets van aan. De lathyrus, de juffertjes, de sperziebonen en zelfs de courgette staan te zieltogen.
Elders is dat anders. Ik kijk met verwondering naar het tuintje met de perfecte rijen sla, zo glanzend groen alsof ze geverfd zijn, de dikke snijbonen, de wortels met hun loof als fijne veertjes, en een enkele dikke roze stokroos ertussen.
Op een dag zie ik de eigenaar van het tuintje, een oude vrouw op leeftijd met tatoeages op haar voorhoofd en haar kin. Ze ligt op haar knieën naast de planten terwijl een meisje – haar kleindochter, denk ik – heen en weer loopt met een zware gieter. De vrouw houdt haar hoofd vlak naast de kroppen sla, haar lippen bewegen. Dan komt ze moeizaam overeind en laat zich bij de bonen weer op de grond zakken. Weer zie ik haar spreken – tegen niemand.
Ik kom dichterbij. Ze kijkt om en glimlacht, laat zich niet afleiden van haar werk. Ze prevelt woorden die ik niet versta, zachtjes en dringend. Komt overeind en gaat naar de tomaten, die beschut worden door een afdakje van plastic golfplaat. Ze buigt zich zodat haar gezicht onder het afdakje is en zegt iets dat alleen de tomaten begrijpen.
Nog nooit heb ik iemand gezien die echt tegen planten sprak. En dan ook nog met zo’n spectaculair resultaat.