Het is hartje winter, zei iemand tegen me. Het was op een koude, windstille dag, waarop de zon heel voorzichtig door een dunne laag wolken scheen. De meeste bomen waren al kaal, er lag een dikke laag natte, gladde bladeren op het bospad.
Het was november, nog lang geen winter. Ik dacht na over de moment waarop het hartje winter is, dat dat blijkbaar eerder een gevoel dan een tijdsbepaling is. En ik bleef hangen bij dat woord `hartje’, zo vriendelijk en onschuldig. Een woord van waxinelichtjes voor het raam en kaarsen op tafel, een woord van warme chocolademelk met een dikke dot smeltende slagroom. Een woord van een winterwandeling door het winterbos maken, in je nieuwe winterjas. Een Libelle-woord. Een woord trouwens, dat gereserveerd is voor winter en voor zomer, hartje herfst of hartje lente heb ik nog nooit iemand horen zeggen. (waarom eigenlijk niet?)
Nee, dan de Engelsen. Die hebben het over `deep winter’ (en niet over `deep autumn’, `deep spring’ en zelfs niet over `deep summer’). Deep winter, dat is nog eens een winterse winter. Een ijskoude dag, waarop de roerloze bomen kaal tegen de witte lucht afsteken. Een dag als een steen in een stille vijver, van waarvandaan de winterdagen zich in onafwendbare, kille, concentrische cirkels verspreiden. Een dag waarop je klein en weerloos bent te midden van de elementen.
Nederlandse gezelligheid tegenover Angelsaksische kale kou. Het eerste is nogal tuttig, maar iets wat je zonder veel moeite kunt negeren als het je niet bevalt. Het tweede is zonder meer depressie-opwekkend. Misschien was die Brexit nog niet zo’n slecht idee.