Een bus nemen naar een plek genaamd Staart.
Twee niet bij elkaar passende verloren handschoenen, wachtend op een vensterbank.
Een bonte specht die rondjes draait rondom de stam van een hazelaar.
Een laagje kruimelijs over kiezeltjes, naast de groene puntjes van bollen die net naar het licht reiken.
Wolken boven wijds water. Water bovendien, dat een prachtige naam heeft: het Wantij.
Je afvragen wat Wantij zou kunnen betekenen. Fantaseren dat de naam iets te maken heeft met waanzin bij nacht en ontij.
Bedenken hoe belangrijk namen zijn. Waarom een specht alleen maar specht kan heten en niet anders. Hoe mooi het woord handschoen is, hoe nauwkeurig het zichzelf beschrijft.
Nadenken over de speldenprikjes die ijs geeft als het huid raakt, en over hoe je dat kunt voelen door alleen maar te kijken. Niets aanraken.
Beseffen hoe rijk je kunt worden. Met fantasie.