Vanochtend heel vroeg werd ik wakker. Het was nog donker, dat zou nog zeker wel een uur of twee zo blijven. In de tuinen zong een merel – eerst breekbaar, daarna krachtiger en dartelend. Alsof er een lentedag op aanbreken stond. Met zijn liedje priemde hij zomaar een kleine opening dwars door de donkerte heen.
Je zou kunnen zeggen dat de merel dom is of naïef, omdat hij gelooft dat de lente vroeg is dit jaar, dat het nu al tijd is om zijn kunsten te laten horen en een vrouwtje te vinden. Ik geef er de voorkeur aan om te denken dat hij dapper is, een leeuwenhart in een vogellijfje.
Het is donker, het is koud – so what?
Vol goede moed – of liever: vol moed – begint de vogel zijn ochtendconcert. Het is ochtend, het duister moet worden verdreven. Daar gaat het om, dat is zíjn taak. Hij doet wat hij moet doen.
En precies dat straaltje licht dat zijn liedje als een spoor achter zich aan trekt, dat is de beloning van de merel. En van mij.