Het is een drukke straat, met in het midden een trambaan. Links en rechts schieten de auto’s voorbij, en in de spits staan ze stil. Hier en daar staat een miezerige boom naar adem te snakken.
Er is weinig ruimte voor voetgangers, die moeten over een smalle stoep hun weg zoeken, dicht langs de huizen. Die huizen zijn hoog en er is niets opmerkelijks aan te zien, behalve misschien dat ze allemaal dezelfde vuilgrijze kleur hebben.
Voor een raam zit een tijger, levensgroot en levensecht. Hij kijkt langs het opzij geschoven gordijn naar buiten, naar de auto’s en mensen. Onbeweeglijk stoïcijns. Zelfs zijn snorharen trillen niet. Hij is gemaakt van pluche, maar wil dat niet weten.
Elke dag zit hij daar, hij heeft een taak. Hij voegt een glimlach toe aan een omgeving die onzichtbaar is van alledaagsheid.