We gaan naar Sotsji. Daar gaan we goud pakken, en misschien ook een beetje zilver.
Wie zijn de `wij’ eigenlijk? Dat collectief dat binnenkort naar een subtropische badplaats afreist om daar Olympische wintersport te beoefenen?
Als je het nieuws een beetje volgt, zou je denken dat het hele Nederlandse volk daar straks over het kunstmatige ijs glijdt en in de namaak-sneeuw op het snowboard staat. Wij gaan naar Sotsji.
O ja? Ik niet. Ik kan niet eens schaatsen, ik heb een hekel aan sneeuw. Oranje staat me niet. Alleen die milde temperatuur daar aan de Zwarte Zee, die zou me misschien wel bevallen.
Maar toch gaan we naar Sotsji.
Die hele ploeg schaatsers, bobsleeërs en snowboarders, zo’n 40 mensen in totaal, ís namelijk symbool voor Nederland. Nee, symbool is nog te zwak uitgedrukt. Die sporters zíjn Nederland.
Wij gaan absoluut naar Sotsji.
En al die tegenstribbelaars, die niet-sporters, die winterhaters? Die gaan ook mee, die nemen we onder onze arm, trekken we mee aan hun haren, duwen we voor ons uit over het ijs. Of ze nou willen of niet, of ze nou denken dat ze uitzonderlijk zijn of niet.
We gaan naar Sotsji. En niemand krijgt dispensatie.
Wat zal het hier in februari leeg zijn! Eenzame huizen, de verwarming laag, de lichten uit. Niemand om de laatste uitverkoopjes te kopen. Niemand om de eerste tekenen van de lente te zien. De vogels zingen voor niemand.
En wat zal het stil zijn! Want als heel Nederland in Sotsji de Nederlandse eer aan het verdedigen is, wie blijft er dan achter om hier voor de tv de Olympiërs aan te moedigen?