Met enige regelmaat vind ik noodkreten in mijn brievenbus. Pas nog een: “Vermist: onze lieve Saar Als je haar ziet, bel ons. We missen haar!” – waarbij een foto van een timide zwart-witte poes.
Ik kan daar slecht tegen, lig in bed na te denken of ik Saar misschien niet toch ergens op straat heb gezien en of ik mijn fietsenschuurtje wel goed genoeg heb gecontroleerd op verdwenen katten. De volgende avond fietst een man heel langzaam door de straat. Soms stapt hij af en kijkt in een voortuin of onder een auto. “Saartje, Saartje,” hoor ik hem roepen.
Een andere buurtpoes verdween onlangs ook. Ze heeft een gestreepte vacht en een Franse familie. “Je suis Micha, je suis perdu”. Op de een of andere manier klinkt dat `perdu’ nog erger dan `vermist’. De vertaling, in het Engels (ik woon in een kosmopolitische stad) `I am lost’ is ook niet misselijk en roept associaties op met het `little lamb lost in the woods’.
Ik zoek graag mee naar al die kleine verdwaalde katten, maar vind ze nooit. En wat erger is: ik weet ook niet of Saartje, Pomme, Tijger en Minoes ooit zijn teruggekeerd naar hun treurende baasjes. Dus blijf ik altijd maar naar ze uitkijken, zonder precies te weten waar ik op moet letten.
Daarom doe ik alle poezeneigenaren dit idee aan de hand: Deel flyers uit als je kat verdwenen is. Maar stop ook een circulaire in de bus van je buurtgenoten als je lieveling weer gevonden is. Dan weet ik in ieder geval dat ik me geen zorgen meer hoef te maken.
Over Micha ben ik gerust. In het huis van de Franse achterburen zat een paar dagen na de verdwijning een gestreepte poes in het raam te zonnen alsof ze nooit was weggeweest.