De laatste tijd hoor je het af en toe weer, in radiodebatten, zelfs in het tv-journaal. Je leest het in analyses in kwaliteitskranten.
Gelukszoekers.
Dan gaat het over bootvluchtelingen, asielzoekers – mensen die alles achter zich laten: de familie die hen heeft zien opgroeien, de vrienden met wie ze kunnen lachen, de stad waar ze elke straat kennen, de taal met precies die woorden die hen kunnen troosten.
De term `gelukszoekers’ heeft een negatieve ondertoon, het woord draagt een veroordeling in zich. Er is een suggestie van lichtzinnigheid, alsof de reden waarom die mensen hun land verlaten niet telt. Laat ze niet zo zeuren en thuis hun schouders eronder zetten.
Op zoek zijn naar geluk is dus iets frivools, en het is zeker geen goede reden om een gevaarlijke reis te ondernemen naar een nieuw land. Gelukzoekers zijn golddiggers, profiteurs, mensen die beter zouden moeten weten.
En toch – onze boekhandels en bolpuntcom puilen uit met zelfhulp-boeken die een handleiding bieden om het geluk te vinden. Blijkbaar is er een grote markt voor het geluk, iedereen is er naar op zoek. En iedereen neemt die zoektocht volkomen serieus.
Is dat dan lichtzinnig en onbelangrijk?
Gelukzoekers, dat zijn we allemaal.