De boom voor mijn huis reikte met zijn takken tot aan het raam van mijn woonkamer. In de lente leerden jonge eksters er vliegen, in de zomer keek ik uit op een groen, zachtjes wuivend gordijn. In de herfst veranderen de bladeren eerst in goud, en vielen daarna een voor een in de voortuin. In de winter was hij kaal, maar vol verwachting voor de lente.
De afgelopen lente gebeurde er niets. Geen kleine groene puntjes die uit zouden groeien tot blaadjes, geen jonge eksters of andere vogels. De boom bleef kaal – ook toen het eenmaal april, mei, juni was. Dat was een droevig gezicht, op regenachtige dagen leek het net alsof ik even niet had opgelet en de zomer al voorbij was.
Dat vonden de benedenburen ook. Ze zaagden de overleden boom om, zodat er alleen nog een zielig stompje overbleef. In oktober stond er opeens een nieuwe boom. Dezelfde als eerst, maar dan kleiner. Deze boom moet nog flink groeien voordat hij met zijn takken naar mij in mijn woonkamer kan wenken. En voor de eksters is zijn kruin vast niet hoog genoeg om serieuze vlieguren te kunnen maken. Maar het voornaamste is: er staat weer een boom.
Hij is nu kaal, maar ik kan zien dat hij vol verwachting voor de lente is.