De stad is ook stil omdat de vogels stil zijn. De zwaluwen zijn vertrokken naar een warmer land en de merels en alle kleine zangvogels zwijgen nu ze hun kinderen hebben grootgebracht. Eksters, parkieten en meeuwen doen hun best om toch nog wat leven in de brouwerij te brengen. Ze schreeuwen me ’s ochtends vroeg al wakker.
Arme schreeuwer, hun schrale geluid haalt het niet bij de zomerliedjes die een paar weken geleden nog overal klonken.
Als ik ’s avonds langs de duinen fiets, hoor ik – niets. Zo heeft hoogzomer dan toch iets kaals, iets armoedigs. Als de zon schijnt, schijnt hij fel. Alle bomen zijn nog groen, maar door die zwijgende vogels hangt er al iets van herfst in de stad. De spinnen voelen het ook: op mijn balkon en in de tuinen weven ze al hun web.